‘Let’s begin, in nearness!’. Zo klinkt het startschot waarmee Markus Miessen zijn jongste werk, over de nood aan een kritische, gepolitiseerde en vooral gedecentraliseerde architectuur, inleidt. Agonistic Assemblies: On the Spatial Politics of Horizontality, zo luidt de titel, is een lijvige anthologie – een toolbox, zoals Miessen het zelf noemt – met het doel de democratie from the bottom up, in de marges van haar institutionele geraamte en, nog het meest van al, op het lokale of zelfs intieme niveau te heroverwegen in termen van ruimte, design en architectuur. Want, zoveel is duidelijk: architectuur is niet enkel een uitdrukking van een politieke cultuur – architectuur vormt die cultuur ook. Wie de architectuur verandert, zo leren we uit het boek, verandert daarmee onvermijdelijk de machtsstructuren. Het komt er dan ook op aan architectuur en design kritisch in te zetten in ons denken over en de vormgeving van onze huidige democratie.
Sociaal-politiek geïnspireerde architectuur is Markus Miessen allerminst onbekend. Miessen is naast architect ook professor in Urban Regeneration aan de Universiteit van Luxemburg en fellow aan de Harvard Graduate School of Design. Deze anthologie is overigens niet zijn eerste boek. De uit Bonn afkomstige architect publiceerde eerder The Nightmare of Participation (2010) en Crossbenching: Towards Participation as Critical Spatial Practice (2016), werken die raken aan de kritische vraag naar een spatiale politiek. Daarnaast riep hij als editor enkele verzamelwerken in het leven, waaronder The Archive as a Productive Space of Conflict (2016) en Para-Platforms: On the Spatial Politics of Right-Wing Populism (2018).
Voor zijn nieuwste papieren denktank verzamelde Miessen essays en interviews van meer dan twintig theoretici, designers en kunstenaars – het merendeel van de bijdragers bevindt zich op het kruispunt van die drie domeinen – die nadenken over de betekenis, de mogelijkheden en de praktijk van een politieke ruimte voor een horizontale en dus agonistische democratie. Die interdisciplinariteit schept niet alleen een welgekomen brede kijk op ruimtelijkheid als een politiek instrument, het benadrukt vooral dat de cruciale mogelijkheden van een kritische architectuur niet in één vakgebied te capteren zijn: architecture is too important to leave to the architects, zoals een van de bijdragen uit het boek treffend weet te formuleren. Onder meer Berlijns kunstenaar en theoreticus Patricia Reed, de in Amsterdam gevestigde architect David Mulder van der Vegt en de Parijse oprichter van DemocracyNext Claudia Chwalisz – om er maar een paar te noemen – passeren de revue. En, niet onbelangrijk: ook van Chantal Mouffe, een van de reuzen van het hedendaagse politieke denken, krijgen we een stuk over agonistisch pluralisme te lezen. Haar welbefaamde idee van de agonistische democratie vormt, zoals ook de titel al verklapt, de cruciale rode draad die de twintig teksten die het boek beslaat aan elkaar knoopt.
Anders dan de deliberatieve democratie laat de agonistische formule zich niet sturen door consensus. Integendeel, in Mouffe’s visie is het nu net de conflictueuze frictie die de motor vormt van het democratisch bestel. Een interessante visie waarin het democratische proces niet verwatert tot een rationeel overeengekomen, abstracte en daarom starre eenheidsworst waarin uiteindelijk niemand zich nog herkent, maar één waarin juist met woorden, passie en emotie wordt gestreden – niet alleen om concrete, collectieve identiteiten maar ook om de inhoud van democratische fundamenten als vrijheid en gelijkheid. Het agonistisch model opent zo opnieuw de blik naar nieuwe, alternatieve toekomstvisies – visies die echter op geen enkele manier met elkaar te verzoenen zijn, waardoor ook de frictie of de agon zich prangend voortzet. Wat overblijft is een oneindige, productieve confrontatie, een onaf project, steeds in wording. Een goed functionerende democratie, zo blijkt, is er dus vooral een die nog niet is. De politieke denker Rahel Süß slaat de nagel op de kop wanneer ze in het boek de activistische documentairemaker Astra Taylor citeert: ‘Democracy may not exist, but we’ll miss it when it’s gone.’
Prikkelend is vooral hoe Miessen de agon of de democratische confrontatie bekijkt vanuit een choreografisch standpunt. Elk politiek systeem wordt gekenmerkt door een eigen choreografie – de wijze waarin dat politiek systeem tot uiting komt – en kent dus ook een eigen scenografie – de ruimte waarin die choreografie vorm krijgt. Een nieuwe soort democratische choreografie vereist dus een nieuwe soort ruimte. Doorheen het verzamelwerk ontpoppen zich dan ook diverse ideeën, sommige interessanter dan andere, over architecturale vormen die al dan niet aanleunen bij het model van een gedecentraliseerde, agonistische democratie. Er wordt gegrepen naar onconventionele architecturale en theoretische denkbeelden, meer dan dikwijls geïnspireerd op niet-westerse tradities, architecturale praktijken uit het verleden of politieke toekomstbeelden – zo is een heel deel gewijd aan de Diwaniya, de traditioneel Koeweitse ontvangstkamer, en gaat het boek ook dieper in op de West-Afrikaanse Togu Na of ‘palaverhut’: een open constructie, bedoeld voor discussie, waarvan het dak zo laag staat dat de deelnemers aan het gesprek gedwongen worden om samen neer te zitten en dus niet zomaar de confrontatie kunnen ontvluchten. Uiteindelijk vergt de agonistische frictie vooral een ruimte die een zekere mate van nabijheid bewerkstelligt – zowel in de betekenis van ‘lokaal’ als in de betekenis van ‘intiem’: ‘This is where space starts to hurt,’ zo schrijft Miessen, ‘where we feel the pain of visibility, the embarrassment of social but intimate transparency, where friction becomes a productive asset’. De agonistische ruimte betekent misschien daarom nog het meest van al de mogelijkheid om niet alleen in ideeën maar ook fysiek tegenover elkaar te staan, in alle gelijkwaardigheid, maar ook met alle discomfort en frictie van dien. Het belangrijke maar even goed mooie idee van intimiteit in rivaliteit.
Dat dit verzamelwerk, net zoals zijn democratisch onderwerp, vooralsnog een work in progress blijft zonder sluitende conclusies, doet niet af aan de kracht van de inhoud. Integendeel. De interdisciplinaire, om niet te zeggen rizomatische vorm van deze toolbox, waarin visies zowel klinken als botsen en ideeën provoceren dan wel resoneren, doorbreekt norm en conventie met als resultaat een prikkelende, open blik naar nieuwe denk- en toekomstbeelden. Wat overblijft zijn een hernieuwd politiek bewustzijn en een herbronde verbeelding, misschien wel de belangrijkste instrumenten uit deze intellectuele gereedschapskist.