In een reeks van columns laat Pieter Vermeulen een kritisch licht schijnen op de kunstwereld in tijden van crisis, schommelend tussen optimisme en pessimisme, hoop en angst, humor en bittere ernst.
Het staat aan het begin van haast elke mail, de vraag of we ons sterk kunnen houden in deze vreemde en onzekere tijden. Alsof die onzekerheid iets nieuws is, denk ik dan. Alsof de fundamenten nu pas beginnen te daveren, de grond nu pas onder onze voeten begint weg te zakken. Wie dat zo ervaart, die heeft nooit met twijfel leren leven. Zelf zie ik mijn levensloop liever als een cakewalk op de kermis, een bontgekleurd hindernissenparcours waar we hopelijk nog wat plezier aan kunnen beleven ook. In dat opzicht is de situatie vandaag niet radicaal anders dan die van gisteren. Bezorgd ben ik natuurlijk wel, en vele anderen met mij. Het is om je hoofd over te breken, de vraag van een miljoen: hoe moet het verder met onze samenleving in post-coronatijden? En quid met de kunstwereld, die doorgaans o zo kritisch op alternatieven zit te broeden?
Godzijdank hebben we altijd nog Art Basel Hong Kong. Niet in Basel dus maar in Hong Kong ‒ of niet in Hong Kong maar ditmaal louter online, dat wil zeggen: overal en nergens. De virtuele viewing rooms telden meer bezoekers dan ooit tevoren en de miljoenen vlogen als vanouds over de toonbank. Geruststellend, is het niet? Een journalist van Artsy dacht er net zo over: “At a moment when most of the surprises being faced by the art world are existential crises, the ability to continue to make connections and do business in online environments appears to be a welcome bit of “business as usual” in extraordinary times.”
Hetzelfde gold ongetwijfeld voor de kunstbeurs ARCO in Madrid, waar het nog even gezellig zakendoen was vooraleer de expohal een paar weken later in allerijl werd omgevormd tot een immens veldhospitaal. Van booths naar bedden, kunstwerken naar patiënten, tentoonstelling naar slagveld: het lijkt wel te gek voor woorden. Men zou er zowaar angstig van worden, en dat komt de business niet ten goede. The show must go on, daar heeft de markt nu eenmaal alle belang bij. Nu de fysieke infrastructuur het laat afweten, zijn galeries en musea ‒ de grootste voorop ‒ daarom naarstig in de weer met de inrichting van hun virtuele vitrines. Maar die proberen vooral de schijn hoog te houden. Want achter de schermen komt iedereen in steeds nauwere schoentjes en de kunstenaar weer op zijn honger te zitten. En dat is niet veel anders dan voordien, behalve dan voor een elite die in deze zwanenzang liever business as usual zou willen zien.
Een paradigmawisseling zou daarom zo slecht nog niet zijn. De kunstwereld loopt al te lang gebukt onder het ideologisch juk van de zogezegd vrije markt. Tijd om eens effectief werk te maken van grote woorden als duurzaamheid, fair practice, participatie, diversiteit en engagement. Aan een dergelijke cultuurpolitiek zullen we zelf moeten timmeren want van de gevestigde orde valt maar weinig te verwachten. Wie heeft er tenslotte zin in een cultuursector van lopende zaken? Zie de wereld van morgen daarom als een collectieve oefening in zelforganisatie, waaraan we hopelijk nog wat plezier kunnen beleven ook. Never waste a good crisis, ontneem ons alstublieft onze crisis niet. En als je je nog afvraagt wie die ‘wij’ dan precies is: de toekomst, dat zijn wij.