Het moet op een zeldzaam moment van waakzaamheid geweest zijn, tijdens de lessen Grieks, in mijn vaak onterecht verwenste humaniora, dat ik voor het eerst het gedicht las van de dichter Konstantinos Kavafis, zijn bekendste voorwaar, met name Ithaka (1911), waarvan de lyrische stijl me slechts weinig kon bekoren maar de beladen symboliek des te meer, wat gezien mijn grillige gevoelsleven ook weer geheel verstaanbaar was. Potsierlijk zou het zijn om te beweren dat ik me spiegelde aan de oerheld Odysseus, wiens epische lotgevallen hem zo’n twintig jaar deden uitwijken van zijn mythische thuiseiland Ithaka, al lijken Kavafis’ verzen net daar op aan te sturen, zoals blijkt uit zijn consequente gebruik van de tweede persoon enkelvoud:
Ithaka gaf je de mooie reis.
Zonder dat eiland was je niet op weg gegaan.
Verder heeft het je niets meer te geven.
En als je het armelijk vindt, Ithaka misleidde je niet.
Zo wijs als je bent geworden, met zoveel ervaring,
zul je al begrepen hebben wat Ithaka's betekenen.
Wat Ithaka’s betekenen, met die vraag worstel ik nog steeds, net als wat die meervoudsvorm daar plots komt doen. Zeker, zonder Ithaka zou Homeros’ Odyssee niet eens het licht gezien hebben, en zeker, zonder Ithaka zou Odysseus niet eens eropuit getrokken zijn, geplaagd door een hartstochtelijke heimwee. Maar laten we wel wezen: zou onze gevierde protagonist niet van zijn voetstuk vallen zonder de gegarandeerde thuiskomst te Ithaka, waar hij geduldig werd opgewacht door een trouwe Penelope, die overdag naarstig weefde om ‘s nachts weer alles los te trekken, en zo haar aanbidders op afstand te houden? En blijken Ulysses’ escapades dan geen verre schreeuw van elke vorm van onvrijwillig reizen, van vlucht en ballingschap, exodus en diaspora? Schetst Kavafis hier geen wereldvreemde idylle, verliest hij zich niet in poëtische mijmeringen die te herleiden zijn tot een simpele Bond-zonder-Naam-moraal: de reis is belangrijker dan de bestemming? Hoe het ook zij, de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik de eerste zal zijn om de frivole verlokkingen van zowel wereldvreemdheid als Bond zonder Naam te erkennen. Was het leven namelijk maar zo simpel, nietwaar.
Het is nu goed een jaar geleden sinds de coronapandemie wereldwijd begon met het private en publieke leven danig dooreen te schudden. Alles staat op losse schroeven, al het vaststaande verdampt. Steeds luider weerklinkt de roep om terug te keren naar de normaliteit, maar dat lijkt even weinig mogelijk als wenselijk. Zou back to normal immers niet betekenen dat we hoegenaamd niets geleerd hebben uit de aanslepende crisis, dat we niets onthouden hebben uit het voorbije jaar, als een collectieve black-out? Natuurlijk besef ik dat velen simpelweg weer aan de slag willen gaan, terug willen kunnen liefhebben en omhelzen, reizen en tooghangen. Aan die verlangens en behoeftes wil ik niet tornen, net zomin als ik de sociale ellende wens te relativeren. Maar zelfs áls al het voornoemde weer mogelijk was, hebben we dan wel onze les geleerd, hebben we ons huiswerk gemaakt, zijn we tot inzicht gekomen? Als we willen terugkeren, waar gaan we dan naartoe? Wat noemen we nog thuis?
Met uitgestrekte handpalm gebaart de huisdokter me om plaats te nemen, en vraagt hoe hij me kan helpen. Ik vertel hem over hoge koorts, over spierpijn, vermoeidheid, een constante druk op de borst en een resem andere vage klachten. Een PCR-test lijkt me daarom niet slecht, zo voeg ik haastig toe, want je weet nooit, weet je wel. Hij negeert mijn verzoek, kijkt me prompt in de ogen en vraagt hoe het inmiddels gesteld is met mijn mentale gezondheid. Ik richt de blik nederig naar beneden, als een slechte leerling die zijn huiswerk vergat te maken. Quasi niets is er veranderd sinds de laatste keer dat we elkaar zagen, dat geef ik grif toe. Wat toen al te veel was, is nu nog meer geworden. Het ontbreekt me aan existentieel reliëf, aan de onvoorziene chaos die het leven de nodige textuur verleent. Ik ben mijn Ithaka uit het oog verloren. Een respectabel geneesheer heeft natuurlijk weinig aan dergelijke bespiegelingen, want hij is kennelijk teleurgesteld dat ik zijn eerder advies zomaar in de wind geslagen heb. ‘Het wordt hoog tijd om je leven te veranderen’, drukt hij me bezorgd op het hart. Als een verplicht nummertje duwt hij nog een dunne wattenstaaf pijnlijk diep in mijn neus. Het testresultaat bleek andermaal negatief, al blijf ik zo met mijn twijfels zitten. Niet over de competenties van laboranten, dan wel over de meetbare impact van het virus.
Terugkeren verwijst naar een thuiskomst, maar ook naar een herhaling. En dat heeft het dagelijkse leven flink geteisterd in het voorbije jaar. 2020 doet zich in terugblik voor als one big blur, wat alles te maken heeft met onze herinneringsmechanismen. De routineuze terugkeer van hetzelfde zorgt ervoor dat het episodisch geheugen onze herinneringen doet samensmelten tot een homogene massa. Alles wordt inwisselbaar, de dagen lopen dooreen. Wie herkent zich vandaag niet in Phil Connors uit de magistrale film Groundhog Day (1993)? Bill Murray speelt er de rol in van een cynische weerman die op zakenreis is voor een televisiereportage. In zijn hotelkamer komt hij echter stilaan tot de vaststelling dat hij precies dezelfde dag telkens opnieuw beleeft, te beginnen bij het moment dat hij zijn wekker uitzet, klokvast om zes uur ‘s ochtends. Als een tragische held die tot inzicht komt, doet Phil verwoede pogingen om met zijn lot te leven, maar tevergeefs: berusting of verzet, niets mag baten. Begrijpelijk ook, want wat zou je doen in een wereld waarin alles steeds hetzelfde blijft, zelfs het weerbericht, en elke dag opnieuw op de reset button wordt geduwd? Het is net die constante terugkeer die Phil van huis weg houdt, die hem ervan verhindert om terug te keren.
De Franse filosoof Bruno Latour bestempelt het coronavirus als een répétiteur: een repeater, een regelmatig terugkerende gast, maar ook een leraar, een oefenmeester die ons – tot vervelens toe – dezelfde les blijft voorschotelen totdat we die eindelijk onder de knie krijgen. Plus la leçon est dure, plus elle est durable. Hoe moeilijker de les, des te duurzamer zij is. Dat wil zeggen dat we moeten leren uit de huidige crisis, voor zover we willen geven om onze toekomst. Het coronavirus is niet louter onze vijand, het heeft ons wel degelijk iets bij te brengen. En als iets terugkeert, is dat omdat we het niet onder ogen wilden komen. Daarom dienen we te leren omgaan met deze mutabele vorm van leven: hij komt niet van buitenaf maar bevindt zich onder ons. Latour stelt dat we onze ogen daarom niet naar boven maar naar beneden moeten richten, naar de ‘kritische zone’ van de aarde waarop we ons – tot nader order – wel degelijk bevinden: le deuxième confinement.
Vandaag is de terugkeer zowel onvermijdelijk als onmogelijk. De crisis markeert geen einde meer, geen uitzondering of anomalie: zij is cyclisch geworden. We zijn in een strange loop beland, en net daarom kunnen we niet meer terug: we moeten wel veranderen. Hoe bekoorlijk het adagium ook klinkt: plus ça change, plus ça reste la même chose (hoe meer dingen veranderen, hoe meer ze hetzelfde blijven), we zouden het beter omkeren: alles is veranderd dus blijft niets nog hetzelfde. Er schuilt een imperatief in deze woorden, die ons aanspoort om een uitweg te zoeken uit het penibele heden en een andere toekomst te verbeelden. Du mußt dein Leben ändern, je moet je leven veranderen, in de woorden van Rilke. Ik zie het zo al op een Bond-zonder-Naam-plakkaat prijken. Zolang we daar geen gehoor aan geven, zullen we ten prooi blijven vallen aan de genadeloze grillen van de herhaling.
Meer dan ooit tevoren is de huiselijke ruimte het decor geworden waartegen zowel leven als werk zich aftekent. Het huishouden of oikos toont zich daarmee als dat wat het altijd was: niet alleen een plek van eenzaamheid, opsluiting, afzondering of stilstand, maar evengoed een van beweging, arbeid en creativiteit. Ook binnenskamers kan er duchtig gereisd worden, zoals Xavier de Maistres Autour de Ma Chambre (1794) of J.M.A. Biesheuvels Reis door mijn kamer (1984) eerder duidelijk maakten. Dat betekent dat zelfs de meest vertrouwde, dagelijkse omgeving telkens opnieuw verkend kan worden als we er met andere ogen naar leren kijken. In elke huiskamer gaat een odyssee schuil. Het subtiele samenspel van gelijkenis en verschil, stilstand en beweging, zien we ook in een werk als La Chambre (1972) van Chantal Akerman, een filmisch vormexperiment dat met roterende travelling shots het interieur van een kamer in beeld brengt, een stilleven waarbinnen een vrouw zich begeeft (meer hierover in de close reading van Sam Steverlynck in HART 203).
Ascese hoeft ons niet mistroostig te maken maar kan net tot oefening leiden, tot meditatie en bezinning. En oefening baart kunst, via haar eindeloze iteraties. Wat als we onze dagelijks terugkerende situaties niet als herhalingen van het verleden beschouwen, maar als repetities voor een toekomst waarin niets nog zal zijn als voorheen? Moeten we geen metamorfose ondergaan om opnieuw in de wereld te leren leven, zoals Gregor Samsa, de onfortuinlijke held in Kafka’s vertelling, die op een dag wakker wordt en beseft dat hij in een immens insect is veranderd? Moeten we niet transformeren, onszelf heruitvinden om terug te keren naar een leefwereld die haast onherkenbaar is geworden? Zorgeloos zal de thuiskomst alleszins niet zijn, of zijn we vergeten dat ons huis in brand staat, zoals Tennessee Williams verkondigde, en Greta Thunberg na hem?
We all live in a house on fire, no fire department to call; no way out, just the upstairs window to look out of while the fire burns the house down with us trapped, locked in it.
Is dit niet de situatie waarin we verkeren, die van een brandend huis zonder de brandweer te kunnen bellen, en een miezerig zolderraampje dat ons nog enig uitzicht gunt vanuit een te benauwde kamer, als die van Gregor Samsa?
Toegegeven, ik ben het intussen ook hartsgrondig beu om niet langer vooruit te kunnen kijken, om alle gemaakte plannen telkens weer te moeten afblazen of uit te stellen naar een toekomst die niet eens meer lijkt te bestaan. Het heeft iets weg van sisyfusarbeid, één grote, absurde maat voor niets. Maar daarin schuilt net de vergissing. Hades legde Sisyphus de straf op om voor eeuwig een rotsblok tegen een berg op te duwen, om die aan de andere kant weer naar beneden te zien rollen. De situatie waarin we nu verkeren is geen straf maar een keuze. Zij leunt daarom meer aan bij de zorgzame arbeid van Penelope, die overdag naarstig weefde, om ‘s nachts alles weer los te trekken, in afwachting van de liefde. Om Camus te parafraseren: We moeten ons Penelope als gelukkig voorstellen. En waarom dan ook niet ineens Gregor Samsa en Phil Connors?
Wat ons hoop en perspectief biedt is de liefde, voor de wijsheid, de schoonheid, voor het leven zelf. Net daarom moeten we de arbeid van Penelope vandaag meer dan ooit naar waarde leren schatten. Haar geduldige werk maakt alles goed, haar halsstarrige toewijding is exemplarisch, haar huiswerk inspirerend. Andere helden hebben er van te leren. In zijn kortverhaal laat Haruki Murakami Kafka’s Samsa van insect opnieuw tot mens transformeren, en daarmee terug de liefde ontdekken. Het is diezelfde liefde die de protagonist van Groundhog Day uit zijn eeuwige wederkeer der dagen weet te redden. Enkel na onophoudelijke pogingen heeft Phil eindelijk het hart van zijn beminde Rita weten te veroveren, waarop hij naast haar wakker wordt, haar recht in de ogen kijkt en zegt: Today is tomorrow.
Chantal Akerman (1972). La Chambre (video), 16mm, kleur, 11’.
Renata Ávila en Srećko Horvat (red.) (2020). Everything Must Change! The World After COVID-19. OR Books.
J.M.A. Biesheuvel (1984). Reis door mijn kamer. Meulenhoff.
Xavier de Maistre (2003 (1794)). Voyage autour de ma chambre. Flammarion.
Homeros (2002). Ilias & Odyssee. Athenaeum - Polak & Van Gennep.
Franz Kafka (2003 (1915)). De Gedaanteverwisseling. Athenaeum.
K.P. Kavafis (1994). Verzamelde Gedichten. Athenaeum - Polak & Van Gennep.
Milan Kundera (2000). Onwetendheid. Ambo.
Bruno Latour (2021). Où suis-je ? Leçons du confinement à l’usage des terrestres. La Découverte.
Haruki Murakami (2013). Samsa in Love. newyorker.com/magazine/2013/10/28/samsa-in-love
Harold Ramis (1993). Groundhog Day (film). Columbia Pictures.
Peter Sloterdijk (2009). Du musst dein Leben ändern. Über Anthropotechnik. Suhrkamp Verlag.
Bart Verschaffel (2021). What’s Going On? textezurkunst.de/articles/bart-verschaffel-whats-going-on