Alles over kunst

Interview

Wat ons samenbrengt

Een gesprek met Roxane Le Grelle en Dieter Leyssen over archiweek
Julia  Wielgus

Praktische info

Archiweek, Van 10 tot 19 oktober, Brussel, archiweek.urban.brussels

Van 10 tot 19 oktober loopt in Brussel weer de archiweek, een gratis architectuurfestival met rondleidingen, open dagen bij architectenbureaus, symposia, workshops, conferenties en een tentoonstelling. De curatoren voor deze editie zijn Roxane Le Grelle, Dieter Leyssen, Alessandro Cugola en Chloé Nachtergael van het Brusselse architectencollectief 51N4E. Julia Wielgus ging met twee van hen, Roxane Le Grelle en Dieter Leyssen, in gesprek.

Julia Wielgus: Jullie hebben de open call voor curator van de archiweek gewonnen met een voorstel rond het thema Un-learning Architecture. Misschien kunnen we gewoon beginnen door te praten over hoe jullie af-leren verstaan in relatie tot architectuur?

Dieter Leyssen: Het idee om rond ‘un-learning’ te werken kwam uit een besef in architectuur en stadsleven in het algemeen. Wij hadden het gevoel dat heel veel mensen beseffen dat we onze praktijk moeten veranderen, in lijn met de klimaatverandering en andere veranderingen. Tegelijkertijd zijn we ergens stug in onze gewoontes, denkkaders, praktijken en kunnen daar moeilijk uittreden. Die gewoontes zijn opgebouwd in een tijd waar er minder kennis of bewustzijn was van bijvoorbeeld klimaatverandering. De vraag die we ons stellen, is hoe we die gewoontes en kaders kunnen afbreken, dus un-learnen, en dan nieuwe terug opbouwen. En als architecten stellen wij de vraag hoe architectuur, door structuur te geven aan de ruimte, mensen daarbij kan helpen.

Roxane Le Grelle: De twintig projecten die wij hebben uitgekozen voor archiweek zien wij als een soort van onderzoek, dat bewust zowel kleine als grote projecten, zowel culturele als grotere woonprojecten, scholen of parken bevat. Zo is er zowel qua programma als oppervlakte, zowel privé als publiek en zowel bottom-up als top-down diversiteit in de selectie. Voor bepaalde projecten is het heel duidelijk: we weten meteen dat zij bepaalde gewoontes afbreken, dingen naar voren brengen die belangrijk zijn voor ons in het licht van maatschappelijke veranderingen en binnen de architectuur. Voor andere is het minder duidelijk en daar gaan wij zelf als architecten, ook samen met het publiek, op zoek naar wat interessant is in deze projecten en hoe het past in het thema van un-learning. Het is dus ook een zoektocht binnen de hedendaagse architectuur in Brussel voor ons.

JW: Is er een project dat bijzonder relevant was voor jullie bij de ontwikkeling van het concept?

DL: Een project dat heel inspirerend is voor ons, is het atelier van Zinneke, een organisatie die Brussel om de 2 jaar overneemt met de Zinneke Parade. Tijdens de werf bleef heel het gebouw toegankelijk en werd er samen met de gebruikers gezocht naar manieren om het gebouw te renoveren en te vernieuwen. En dat terwijl in architectuur in de meeste gevallen tijdens het bouwen of renoveren de hele omgeving verandert in een blackbox waartoe niemand nog toegang heeft tot het af is.

RLG: In het project van Zinneke zijn er twee belangrijke aspecten. Het idee van het proces zoals Dieter net uitlegde en het idee om samen te werken. Er waren drie teams betrokken: de architecten, het team van Zinneke en Rotor. Rotor staat in voor het hergebruik van materialen. Ze werkten met materiaal die ze ter plekke hebben gevonden en op een andere manier gebruikten. Zinneke en Ouest werkten intensief met Rotor samen om delen van werven of afbraken elders in Brussel in het project van Zinneke te hergebruiken.

DL: Deze manier van werken stelt ook de procedures en normen in vraag. Ze wisten bijvoorbeeld niet precies welke materialen, welke ramen of trappen er gingen worden gebruikt op het moment dat ze de bouwaanvraag tekenden. Dit betekent dat je als architect niet alles exact kan uittekenen in de bouwaanvraag. Zo werd het emblematische u-vormige raam met een stippellijn getekend in de bouwaanvraag, terwijl deze normaal gezien exact het uitzicht van de gevel moet representeren. Dit is een interessant voorbeeld van hoe onze reglementaire kaders moeten worden aangepast om een andere, meer duurzame aanpak toe te laten.

JW: Dieter, je hebt gewerkt aan het concept van adaptieve infrastructuur. Moeten wij soms de manier waarop we kijken veranderen in plaats van de manier waarop bouwen?

DL: In de selectie zijn er heel veel hergebruikprojecten waar op een bewuste manier met materialen en grondstoffen is omgesprongen en waar het architectuurproject heeft gezorgd voor een andere beleving en betekenis, in plaats van iets totaal nieuw creëren, wat in de jaren ‘90 redelijk centraal stond in de architectuurpraktijk. In de hedendaagse architectuur zie je een paradigmashift van telkens nieuw creëren en nieuw vorm proberen te geven naar kijken wat er al is en daar een nieuwe betekenis aan proberen te geven, naar nieuwe verbindingen te kijken. Ik zie ook wel een shift naar een meer bescheiden benadering van vorm. De projecten van Hé architectuur, Ouest, MADAM Architectuur zijn projecten die daarmee spelen en daar zie ik een bepalende evolutie.

JW: Net als bij andere projecten met 51n4e hebben jullie ook ter voorbereiding van archiweek mensen uit andere vakgebieden en het lokale publiek betrokken in het proces. Wat was jullie motivatie voor de organisatie van die tweedaagse workshop met architecten en niet-architecten, die bestond uit bezoeken op de site en de ontwikkeling van een maquette?

RLG: Het was voor ons belangrijk om een breder publiek of een breder team te kunnen betrekken bij de selectie van projecten maar ook om het thema te testen. Hoe kijken mensen naar een bepaalde architectuur die wij interessant vinden of die voor ons belangrijk is vandaag? De workshop was opgezet met een 15-tal personen uit Brussel. Dat was ook een belangrijk onderdeel van het ‘anders kijken naar’, want als architect zijn wij uiteraard opgeleid om op een bepaalde manier te kijken. Het bezoek van Zinneke was voor veel deelnemers een eyeopener: dat ook zó kan worden gebouwd, dat eigenlijk iedereen kan participeren in het bouwen van een project, van de stad. Dat vind ik een heel belangrijk aspect. Er wordt gebouwd voor mensen, maar steeds meer gebeurt dat in gespecialiseerde contexten, ver weg van het dagelijks leven van mensen. Terwijl het duidelijk werd op de wandeling dat veel mensen net zin hebben om bij te dragen, om zelf impact te hebben op hun omgeving.

DL: Architectuur kan ruimte en een nieuwe structuur aanbieden aan mensen in de manier waarop ze omgaan met hun omgeving. We zetten ons in die zin af tegen het relativisme uit de jaren ‘90, waarin werd geloofd dat architectuur simpelweg de markt volgt en de architect geen agency heeft om iets te veranderen. We denken dat je de juiste praktijken moet tonen waardoor interesse en inspiratie kunnen ontstaan om anders te gaan bouwen en anders te gaan leven. Uiteraard moet dit gebeuren in wisselwerking met andere disciplines: architecten kunnen niet – zoals sommigen in het modernisme geloofden – de maatschappij veranderen met enkel een stedenbouwkundig plan.

JW: Welke onderwerpen bleken belangrijk tijdens de workshop?

DL: Een thema dat echt naar boven kwam tijdens de workshop en dat nu centraal staat in het verhaal betreft plekken om samen te komen, ‘gathering places’, straten, pleinen maar ook binnenruimtes waar je samen kan komen en kan verdwijnen in de massa. Dat is fundamenteel aan de stad: open plekken in de stad die niet volledig geprogrammeerd zijn of bepaald voor specifiek publiek. Dit is bijvoorbeeld waarom het Beursgebouw – dat momenteel verbouwd wordt door Gents architectenbureau Robbrecht en Daem – in de selectie zit.

JW: Eén van de oefeningen tijdens de workshop was om naar de stad te kijken als een menselijk lichaam. Ik vroeg me af waar jullie de spannings- of krachtgebieden in Brussel herkennen?

RLG: Wij hebben gemerkt dat de meeste projecten die wij hebben geselecteerd een soort van bubbels in de stad zijn, die vandaag de dag niet zo goed zijn gekend of veel worden bezocht. Het zijn misschien ook juist de frictiepunten in de stad. Circularium in de Heyvaertwijk, Zinneke in de Masuiwijk of Tictac Art Center. De laatste is een kunstorganisatie opgericht zonder architect, in het midden van Anderlecht, niet zo ver van het kanaal. Je moet door een garage naar binnen om daar een wereld te ontdekken. Het zijn volgens mij die onbekende bubbels in de stad die ze superrijk maken. Een karakteristiek van Brussel, die denk ik door de mix van mensen tot stand komt, is het gevoel van mogelijkheden: de onvoorspelbaarheid dat er altijd van alles kan gebeuren, zelfs op de hoek van jouw straat. En ik denk dat de uitgekozen projecten die mogelijkheid zijn gaan opzoeken en ook zichtbaarheid geven aan die kleine dingen. De Mussentuin in Elsene is ook zo’n goed voorbeeld, waar op het dak van een supermarkt een moestuin werd aangelegd waar de mensen van de buurt groenten en fruit kunnen gaan plukken. Dat is een bottom-up verhaal gekoppeld aan een top-down project. De bewoners hebben een heel grote impact op die projecten. Als zij er niet zijn en er niet voor zorgen, dan gebeurt er niets.

DL: Het gaat vaak over die kleine ‘cracks’ waarbij dingen opspringen en interessant worden, maar er zijn evengoed grootschalige projecten die zijn geïnitieerd door het beleid. Bijvoorbeeld het park Pannenhuis (Park L28) waar een project is gemaakt dat inzet op vergroening, spel en hergebruik en ook een heel ontoegankelijke zone in functie stelt van de buurtbewoners. Ik vind het belangrijk dat we Brussel bekijken als een heel diverse stad, maar dat de nadruk niet ligt op verschil. Een project in Anderlecht kan heel veel delen met een ander in Sint-Gillis. Hoewel er grote verschillen zijn, zien wij in de projecten ook gedeelde zoektochten. Het lijkt ons belangrijk om dat te erkennen, net omdat in Brussel de focus vaak ligt op het verschil en minder op wat ons samenbrengt.

JW: ‘De uitvinding van een taal gaat hand in hand met de uitvinding van een stad’ is een citaat van Francis Alÿs dat jullie gebruiken in het procesboek. Moeten wij de taal veranderen om verandering van de stad mogelijk te maken?

DL: Een van de constateringen tijdens onze discussies rond un-learning, was dat heel veel in een bepaalde taal wordt gesproken, zeker in architectuur, in stedenbouw. Soms zit je in gesprekken waar bijvoorbeeld vijf verschillende afkortingen van regels of wetten worden gebruikt. En daar stelden wij ons de vraag: moeten wij de taal niet veranderen, als wij willen ontleren, kaders willen afbreken? Moeten wij op een andere manier beginnen te praten? We zijn op het plan gekomen om een aécédaire, een woordenboek te maken en te publiceren van termen die terugkomen in de workshop en in de archiweek. Zo willen we proberen om een nieuwe taal te construeren die gedeeld is tussen architecten, beleidsmakers, gebruikers en het grote publiek.

RLG: Inderdaad, om samen de stad te maken, moeten we ervoor zorgen dat wij elkaar begrijpen, dezelfde taal spreken.

DL: En dan gaat het ook over de lichaamstaal, de relatie die wij hebben tot onze gebouwen en tot onze straten moet ook worden meegedacht als de taal van de stad. In de workshop kwam dat ook naar boven. Het maken van de participatieve maquettes ging eigenlijk voorbij aan de gesproken taal. Het hielp ons begrijpen als je in een superdiverse stad een taal wilt delen, je voorbij moet gaan aan het woordelijke en moet nadenken over bewegingen en rituelen.

JW: In jullie concept hebben jullie het over veranderende gewoontes, over toegankelijkheid, paradigmaverschuiving. Ik vroeg me af of jullie veel veranderingen zien op deze niveaus binnen jullie vakgebied, als het gaat om wie de stem krijgt en posities mag innemen?

RLG: Ik heb het gevoel dat de ambitie en het doel er zijn, maar het blijft moeilijk om de dingen die er zijn te veranderen. Daarom denk ik dat het thema van un-learning vandaag zo actueel is.

DL: Dat heeft te maken met het veranderen en afbreken van de structuren of gewoontes en betekent soms ook het opgeven van een bepaald comfort. Dat loslaten van privileges blijkt een extreem moeilijke stap te zijn. De genderongelijkheid in de sector is daarvan een goed voorbeeld. In architectuur zijn er initiatieven zoals Women in Urbanism of het programma van Vlaams Architectuurinstituut om genderongelijkheid aan te kaarten. Dat zijn zeker goede signalen maar zolang gevestigde, mannelijke waarden hun eigen positie niet in vraag stellen, zal er niet veel veranderen.

RLG: Sommige Zwitserse scholen introduceerden onlangs quota voor vrouwelijke professoren in architectuur, wat ook veel vragen oproept. Maar misschien is het nodig als een tussenfase, omdat het veranderen van mentaliteit en gewoontes tijd kost. Soms moet je een beetje radicaal zijn om dingen te veranderen.

Brussel, 16 september 2021

Foto genomen tijdens archiweek workshop op 28 en 29 augustus 2021 in StamEuropa, foto Sepideh Farvardin.
Foto genomen tijdens archiweek workshop op 28 en 29 augustus 2021 in StamEuropa, foto Sepideh Farvardin.
Foto genomen tijdens archiweek workshop op 28 en 29 augustus 2021 in StamEuropa, foto Sepideh Farvardin.
Foto genomen tijdens archiweek workshop op 28 en 29 augustus 2021 in StamEuropa, foto Sepideh Farvardin.
Foto genomen tijdens archiweek workshop op 28 en 29 augustus 2021 in StamEuropa, foto Sepideh Farvardin.
Foto genomen tijdens archiweek workshop op 28 en 29 augustus 2021 in StamEuropa, foto Sepideh Farvardin.
Foto genomen tijdens archiweek workshop op 28 en 29 augustus 2021 in StamEuropa, foto Sepideh Farvardin.
Foto genomen tijdens archiweek workshop op 28 en 29 augustus 2021 in StamEuropa, foto Sepideh Farvardin.
Foto genomen tijdens archiweek workshop op 28 en 29 augustus 2021 in StamEuropa, foto Sepideh Farvardin.
Foto genomen tijdens archiweek workshop op 28 en 29 augustus 2021 in StamEuropa, foto Sepideh Farvardin.