Als afstudeercadeau kreeg ik van mijn moeder een roze sjaal. Het was destijds, en is nu nog steeds, de mooiste sjaal die ik ooit heb gezien. Gesierd door dit pronkstuk, dat mij in één klap weet te transformeren tot een flamboyante verschijning, loop ik afgelopen winter naar het treinstation van mijn woonplaats Middelburg. Een dame die me op straat passeert roept met opgetogen stem: ‘Wat ben jij mooi vrouwelijk!’. Ik knik haar vriendelijk toe en loop door, maar merk dat de opmerking mij van mijn stuk brengt. Eenmaal in de trein vraag ik me af waar deze weifeling vandaan komt; is het om reden of juist in weerwil van het feit dat ik me identificeer als homoman? Geeft het blijk van de afkeer van ‘hokjesdenken’ die ik mezelf graag toedicht, of verraadt het juist dat ik me wel degelijk conformeer aan beteugelende genderrollen? Ik besluit – voor…