In deze rubriek buigt Eric Bracke zich over beleidsbeslissingen en hun gevolgen voor de beeldende kunst. Deze maand bekijken we de nieuwe en redelijk unieke sociale beschermingsregeling voor ‘kunstwerkers’ in ons land. Al vindt lang niet iedereen, om het met een Vlaamse uitdrukking te zeggen, dat we zoveel eieren onder de kunstwerkers moeten leggen.
Het oude kunstenaarsstatuut wordt begraven en in de plaats komt een regeling waarin de ‘kunstwerkattesten’ centraal staan. Deze kunstwerkattesten verlenen kunstwerkers, op voorwaarde dat ze voldoende prestaties kunnen bewijzen binnen een referteperiode, een vlottere toegang tot een werkloosheidsuitkering. De nieuwe beschermingsmaatregelen gingen feitelijk al in op 1 oktober 2022, maar omdat de commissie die moet beslissen over de toekenning van de kunstwerkattesten nog niet is opgericht, bevinden we ons nu in een overgangsfase. De Kunstwerkcommissie, die de vroegere Commissie Kunstenaars vervangt, zal namelijk pas tegen 1 januari 2024 haar taak aanvangen. Ze zal voor de ene helft bestaan uit mensen uit de kunstsector en voor de andere helft uit vertegenwoordigers van de sociale-zekerheidsinstellingen en de sociale partners. Door de overgangsperiode maakt het geheel momenteel een warrige indruk. Zelfs Cultuurloket heeft op zijn website moeite om een en ander bevattelijk te maken.
De nieuwe federale constructie komt uit de koker van de minister van Werk, Pierre-Yves Dermagne (PS) en de minister van Sociale Zaken, Frank Vandenbroucke (Vooruit). Vandenbroucke stond twintig jaar geleden, samen met de toenmalige minister van Werk, Laurette Onkelinx (PS), ook aan de wieg van het ‘kunstenaarsstatuut’. In de krant De Morgen gaf Vandenbroucke in mei 2022 uitleg over de noodzaak van een nieuwe aanpak: ‘Artistieke loopbanen zijn nu nog grilliger, projectmatiger, de markt is nog competitiever en door de opkomst van online platformen fundamenteel veranderd. Vanuit die realiteit hebben we tijd, middelen en mensen geïnvesteerd in een bottom-up-aanpak.’
Starters en plus-attesten
De federale regering creëerde daartoe het participatieplatform Working in the Arts (WITA). Op basis van gedeelde praktijkinzichten en voorstellen van kunstenaars en hun vertegenwoordigers kreeg de nieuwe regeling vorm. Een van de opvallende veranderingen is dat voor starters de toegang tot een werkloosheidsuitkering, en bijgevolg ook tot de andere takken van de sociale zekerheid, gemakkelijker wordt gemaakt. In het kunstenaarsstatuut konden ze aan het begin van hun carrière zelden genoeg prestaties in de artistieke sector bewijzen. Nu gelden versoepelde voorwaarden om een ‘kunstwerkattest starter’ te krijgen voor de eerste drie jaar. Het voorlopige attest garandeert de voordelen die aan een ‘kunstwerkattest plus’ zijn verbonden. De beginnende kunstwerkers moeten aan het einde van de drie jaar voldoende artistieke prestaties aantonen om van de voordelen te kunnen blijven genieten.
Iemand met een kunstwerkattest plus die een tijd zonder opdrachten zit en voldoende artistieke prestaties kan bewijzen in de voorgaande periode, heeft recht op een voordelige werkloosheidsuitkering, die thans kunstwerkuitkering wordt genoemd. Kenmerkend voor deze uitkering is de ‘neutralisering’, wat inhoudt dat ze niet daalt in de tijd. De kunstenaar/kunstwerker die voor 1 oktober 2022 van de neutralisering genoot, krijgt automatisch een kunstwerkattest plus. Elke vijf jaar wordt beslist over de verlenging van het attest op basis van een dossier dat sterk onderbouwd moet zijn. Daarin kan de indiener ook ‘onzichtbaar werk’ vermelden. Bij een acteur kan dat het instuderen van zijn rol zijn, bij anderen research voor een boek of voor een andere artistieke productie.
Sociale hangmat
De nieuwe regeling en de versoepeling voor starters ontlokte N-VA-politici negatieve commentaren. Parlementslid Björn Anseeuw vroeg zich in een opiniestuk in De Morgen af of de kunstenaar dan een eersterangsburger is? Kunstenaars kunnen immers een resem nieuwe voordelen genieten die andere werknemers niet krijgen en ‘de nieuwe regeling zal kunstenaars nóg minder aanmoedigen om een job buiten de kunstensector te overwegen’.
‘Waarom die extra stimulans om nog wat langer, want comfortabeler, in de werkloosheid te blijven hangen?’, vraagt Anseeuw zich af. ‘Want waar elke werkzoekende die een passende job weigert, wordt gesanctioneerd, worden kunstenaars dus voortaan met rust gelaten, op voorwaarde dat ze kunnen aantonen dat ze de voorbije drie jaar gemiddeld 75 (!) euro per maand hebben verdiend met hun artistieke activiteiten.’
Minister Vandenbroucke reageerde met een opiniestuk waaruit we hierboven al hebben geciteerd. De minister geeft toe dat de werkloosheidsregeling soepel is, ‘maar Anseeuw vergeet te zeggen dat we ze op één punt weer strenger maken, precies omdat we willen dat mensen voldoende artistieke productiviteit blijven bewijzen’.
Ook in een interview op Radio 1 herhaalde Vandenbroucke dat de lat niet lager komt te liggen: ‘Vandaag is het zo dat je drie activiteiten moet bewijzen om een verlenging te krijgen van toegang tot de bijzondere regeling in de werkloosheid. Daar worden we strenger: artiesten gaan over een periode van drie jaar 78 dagen moeten bewijzen. Zo willen we voorkomen dat ze blijven hangen in de bijzondere werkloosheidsregeling (…)’
De nieuwe regeling slaat niet alleen op artiesten, maar ook op mensen die artistiek-technisch of artistiek-ondersteunend werk verrichten in de kunstsector. Je wordt als kunstwerker beschouwd als je een noodzakelijke artistieke bijdrage levert aan een artistieke creatie of ondersteunende activiteiten met artistieke impact. Negatief geformuleerd: als de bijdrage van de betrokken persoon geen invloed heeft op het artistieke eindresultaat, is hij of zij geen kunstwerker. De ontwerper van de belichting is dus wel een kunstwerker, maar een roadie die de kabels aansleept, of de persoon aan de kassa, is dat niet.
Er zijn nog veranderingen op til. Zo wordt de Kleine Vergoedingsregeling (KVR), die thans gebruikt wordt om kunstenaars voor prestaties een kleine dagvergoeding te betalen die vrij is van belastingen en sociale bijdragen, vervangen door de Amateurkunstenvergoeding (AKV). De nieuwe naam benadrukt dat deze regeling in eerste instantie bedoeld was en is voor amateurkunstenaars, al werd er in het verleden ook vaak, te vaak, gebruik van gemaakt om professionele kunstenaars te vergoeden. Ook nu is het in uitzonderlijke gevallen nog mogelijk, bijvoorbeeld als de opdrachtgever een amateurkunstenaarsvereniging is, om een beroep te doen op professionele kunstenaars via de AKV. Opdrachtgevers en opdrachtnemers die van de AKV gebruikmaken, zullen zich moeten registreren op het platform Working in the Arts. Opdrachtgevers die op een jaar meer dan honderd dagvergoedingen uitbetalen, moeten zich in een jaarlijks rapport verantwoorden.
Hoewel de budgetten voor kunst en cultuur in België aan de lage kant zijn, kunnen we toch concluderen dat er weinig landen zijn waar de Sociale Zekerheid zo vriendelijk is voor beginnende kunstenaars en kunstwerkers die een tijd zonder opdrachten komen te zitten. Maar wellicht zijn het vooral kunstwerkers die actief zijn in de podiumkunsten of de muziek die er hun voordeel mee zullen doen. Beeldende kunstenaars werken immers veel minder in opdracht en als ze dat wel doen, worden ze meestal onderbetaald.