Alles over kunst

Humus

De schemerzone tussen publiek en privaat openbreken

In gesprek met 019
Ezra  Babski

Praktische info

019 te gast in LLS Paleis: ENTROUVERTE, tot 22 oktober 2023, LLS Paleis, Antwerpen, www.llspaleis.be

Met ‘Humus’ wil GLEAN een platform bieden aan de essentiële en vruchtbare onderlaag van artist-run initiatieven en off-spaces in ons land. Het zijn vaak die organisaties en collectieven die de vinger aan de pols van de kunstwereld houden en een zekere artistieke vrijheid en autonomie waarborgen. We laten hen aan het woord en zorgen voor context en reflectie. Deze keer: het Gentse kunstenaarscollectief 019.

Installatiezicht 019 te gast in LLS Paleis: ENTROUVERTE, 2023, LLS Paleis, Antwerpen, foto Michiel De Cleene

Nog tot dit weekend is 019 te gast bij LLS Paleis in Antwerpen. Voor de tentoonstelling Entrouverte nodigde 019, het kunstenaarscollectief dat in 2013 een voormalige lasfabriek in de oude haven van Gent inpalmde, maar liefst 36 kunstenaars uit zijn rijke netwerk uit om subtiele interventies uit te voeren in de getransformeerde ruimte van LLS Paleis. De titel van de expo – Frans voor ‘half geopend’ of ‘op een kier’ – zinspeelt op de bijdrage van 019 zelf, dat als reactie op een eerdere interventie van John Körmeling een nieuwe ingang bouwde. Door het raam aan de straatkant scheef te trekken en een deur in te voegen, wordt het voorste deel van de kunstruimte plotseling verbonden met het voetpad buiten, waardoor er een tijdelijke voortuin of stoep ontstaat waar toeval en confrontatie een prominente rol spelen. Naar aanleiding van Entrouverte ging Ezra Babski in gesprek met 019-leden Valentijn Goethals en Bert Villa over de ontstaansgeschiedenis van het collectief, verduurzaming binnen artist-run spaces en de relatie tussen kunst en samenleving.

Ezra Babski: Hoe is 019 ooit uit een kleine Gentse platenlabel gegroeid?

Valentijn Goethals: In 2008 richtte ik samen met Tomas Lootens en Tim Bryon het platenlabel Smoke & Dust op. Het was een manier om dingen te organiseren voor en met onze vrienden en diende tegelijk als platform voor onze eigen muziek. Als label waren we vooral verbonden aan de hardcore-punk scene, vandaar ook de best stoere naam. Toen 019 in 2013 startte, draaiden onze activiteiten nog steeds voornamelijk rond muziek en performance. Op dat punt hadden we 18 releases uitgebracht, de meeste op vinyl. De naam 019 is eigenlijk gewoon het catalogusnummer van het volgende project: de tijdelijke invulling van een leegstaande lasfabriek in Gent. Van zodra dat project is beginnen te groeien, voelden we echter onmiddellijk dat het helemaal anders ging zijn en dat de focus vooral op het gebouw zou liggen. Er begonnen veel meer mensen bij betrokken te worden die verschillende achtergronden en skills met zich meebrachten, waaronder architecten, grafisch ontwerpers en kunstenaars. Uiteindelijk is 019 blijven opereren met Smoke & Dust als vzw-structuur. Sinds de start van 019 hebben we trouwens nog drie platen uitgegeven. Afgezien daarvan is de labelwerking echter verdwenen omdat we al onze energie in 019 wilden steken.

EB: Hadden jullie toen ideeën over hoe de organisatie structureel zou kunnen groeien? Of is die evolutie eerder organisch gebeurd?

VG: Alles is zeer organisch gegroeid. In het begin waren we drie vrienden die hun eigen platen wilden uitbrengen en die een repetitiekot zochten. Dan blijkt het repetitiekot het potentieel te hebben om er meer mensen bij te betrekken, je begint er concerten en performances te organiseren. Op zo’n avond kom je er dan achter dat de vriend die achter de bar staat ook een goede architect is, en de fotograaf die foto’s is komen nemen heeft ook best briljante ideeën, waarom hen niet ook uitnodigen voor de vergadering? Opeens ben je met heel wat mensen aan de slag zonder dat ooit mensen officieel in dienst worden genomen. Zo heeft dat veel jaren gewerkt.

EB: Hoe hebben jullie het de eerste jaren financieel gered?

VG: Oorspronkelijk is 019 ontstaan door een soort ruileconomie. In de zin van ‘je krijgt een atelier en in ruil kunnen we je boormachines gebruiken’. Eerst waren we een feitelijke vereniging, dan een vzw. We redden het met kleine lokale projectsubsidies, daarna hebben we via het Kunstendecreet projectsubsidies binnengehaald en kregen we structurele middelen van Stad Gent. Sinds dit jaar krijgen we ook structurele middelen van Vlaanderen. Naarmate er meer middelen zijn bijgekomen, is er veel meer mogelijk geworden, maar de drijvende kracht zijn altijd de mensen geweest die het al deden zonder die middelen.

Er zijn lange tijd geen procedures geweest voor de samenstelling van het collectief, wat ook bepaalde problemen met zich heeft gebracht, bijvoorbeeld op het gebied van genderbalance en diversiteit. Dat is iets wat we de komende jaren prioriteit willen geven.

EB: Kan je me meer vertellen over de structuur van het collectief?

Bert Villa: De projecten groeien qua omvang, maar het aantal groeit tegelijkertijd, net zoals het collectief ook is meegegroeid. We kunnen dat nu ook bewerkstelligen met een vaste werking, een kern van ongeveer 10 mensen. Dat doorgeven van kansen en creëren van samenwerkingen blijft, maar het heeft wat professionalisering nodig gehad.

VG: In feite is onze organisatie horizontaal, iedereen is betrokken bij alle delen van de werking. Dat geldt ook voor de zes mensen die momenteel hier stage lopen en die meerdere weken of maanden intensief betrokken zijn. Ze zijn een cruciaal onderdeel. De organisatie wordt ouder, maar we zijn ook zoekende en willen de plek blijven die 019 in het begin voor onszelf was, toen we zelf net waren afgestudeerd. We proberen met de jongere leden en stagiairs actief de verantwoordelijkheden te delen en hen ook actief te benoemen als onderdeel van 019.

Op dit moment bestaat het team voor de helft uit mensen op de payroll en de andere helft werkt als freelancer. Maar dat is vooral een praktisch gegeven. Iedereen heeft op een manier een artistieke inbreng, en we nodigen daarbij ook per project externe kunstenaars uit. We stellen ons vaak de vraag of we een institutionele organisatie zijn die opdrachten geeft aan externe kunstenaars, of zijn we een organisatie van kunstenaars die een dialoog met andere kunstenaars aangaat. Daarom is ook de vraag rond auteurschap bij 019 vaak ingewikkeld. Waar begint de organisatie en waar eindigt de praktijk van de kunstenaar die reageert op een vraag die door ons gecreëerd is?

Installatiezicht 019 te gast in LLS Paleis: ENTROUVERTE, 2023, LLS Paleis, Antwerpen, foto Michiel De Cleene
Installatiezicht 019 te gast in LLS Paleis: ENTROUVERTE, 2023, LLS Paleis, Antwerpen, foto Michiel De Cleene

EB: Wat betekent het om een ‘transdisciplinair platform’ te zijn voor kunstenaars? Hoe zien die samenwerkingen eruit?

VG: Het is een complexe vraag, omdat we zelf een vreemde organisatie zijn. We zijn een kunstenaarscollectief met tegelijk institutionele trekken, dat ook tentoonstellingen of ontwikkelingslijnen bedenkt voor andere kunstenaars. Een groep kunstenaars die altijd andere kunstenaars uitnodigt en een platform geeft. Dat schept een zekere vrijheid, maar kan voor overheden ook verwarrend zijn. Het gaat niet om één keer het werk van iemand te tonen; we mikken op de lange termijn. Al jaren nodigen we kunstenaars uit om vlaggen te ontwerpen voor een vlaggenmast die we ontwierpen en die we op verschillende locaties neerplantten, en om een invulling te geven aan enkele billboard-frames die we ontwierpen. Vaak ontstaat contact met een kunstenaar via een van die projecten, wat daarna tot een langdurige relatie en andere samenwerkingen leidt. De tentoonstelling Entrouverte in LLS Paleis in Antwerpen is daar een perfect voorbeeld van. Er is maar één deelnemende kunstenaar met wie we voor de eerste keer samenwerken (Tony Matelli, red.). Alle andere kunstenaars maken op een manier deel uit van de gemeenschap rond 019; ze hebben ooit al een billboard bedacht, ontwierpen een vlag, gaven een optreden… Als relatief kleine organisatie kunnen we niet inzetten op grote, zichtbare tentoonstellingen, maar wel op spannende, onconventionele projecten. Op die manier dagen we kunstenaars uit en betrekken hen bij de verschillende uitdagingen die de organisatie zelf doormaakt.

BV: Het is al meermaals gebeurd dat iemand die stage heeft gelopen bij 019 opnieuw wordt uitgenodigd om een bijdrage te leveren als kunstenaar.

Ines Cox, Show, 2019, foto Michiel De Cleene
Installatiezicht Radiator, 2022-2023, 019, Gent, foto Michiel De Cleene

EB: Jullie werken momenteel ook vaker buitenshuis. Wat gebeurt er als het contract afloopt van jullie uitvalsbasis, de projectruimte in Gent?

BV: Het is eigenlijk een vraag die om de zoveel jaren terugkomt, omdat de einddatum voor het gebruik van het gebouw telkens verder opschuift. We mogen het gebouw gebruiken van Sogent, het stadsontwikkelingsbedrijf van Gent. Die bruikleen was vaak voor kortere periodes van twee jaar. Om die reden probeerden we het potentieel van het gebouw maximaal te benutten in de veronderstelling dat we er hooguit twee jaar zouden mogen blijven. Nu durven we al iets meer vooruitkijken en onszelf de vraag stellen: hoe zou dit gebouw optimaal kunnen functioneren op de locatie waar het zich bevindt? Tegelijkertijd is de werking steeds meer nomadisch geworden. Het grote aantal projecten dat momenteel buitenshuis plaatsvindt, houdt ons enigszins scherp voor het geval het gebouw ooit wegvalt. Want die kans is altijd reëel geweest. Wie weet evolueren we dan naar een volledig nomadische werking, met een loods als opslagplaats – of gaan we toch op zoek naar een nieuwe uitvalsbasis? In de toekomst willen we het pand aan de oude dokken inzetten als een gedeelde materialenhub, om bijvoorbeeld tentoonstellingsmateriaal te kunnen bewaren en recycleren. We willen ook afspraken maken met musea om hun overtollig materiaal over te nemen, wat we dan zelf kunnen gebruiken voor nieuwe producties maar ook kunnen delen met andere jonge Gentse collectieven die het nodig hebben. We gaan proberen om daar zes maanden lang een prioriteit van te maken, alsof het een project is waarvoor we gevraagd worden.

VG: Het gebouw is tegelijkertijd ons kantoor, atelier, stockage en vaste tentoonstellingsplek. Het verliezen zou een aderlating zijn. De meest extreme projecten vinden immers plaats in 019 – het gebouw – zelf. Het gebouw staat al drie jaar 40 cm onder water, het resultaat van de groepstentoonstelling Reservoir (die van 4 november 2020 tot 27 februari 2021 liep, red.) waarbij we het al lekkende dak wegnamen, het binnen lieten regenen en een moeras creëerden dat fungeerde als tentoonstellingsscenografie. Het is een levende biotoop geworden waarin allerlei vissen en kikkers op dit moment worden geboren. Ik denk niet dat we dat elders zouden kunnen doen.

Het blijft dus een soort ongeziene en extreme vrijplaats, waar we het liefst geen afscheid van willen nemen. Ironisch genoeg is het juist wanneer we denken dat we het zonder het gebouw gaan moeten stellen dat de interessantste vernieuwingen binnen onze organisatie gebeuren. Het einde van het eerste contract met Sogent viel ook samen met een langdurige verhuisoefening naar Design Museum Gent. Daar hebben we tijdens een vijf maanden durende residentie onze volledige werking opnieuw bekeken. Een vast deel van onze werking is sindsdien het Museum of Moving Practice, waarbij we projecten ontwikkelen die elders en meermaals kunnen ingezet worden. Dat heeft ook tot een structureel partnerschap met Design Museum Gent geleid. Samen met hen vormen we nu een nieuw collectief dat zich bezig zal houden met de vormgeving van het toekomstige museum. Door de angst om het gebouw te verliezen zijn we ook ingegaan op de open call voor de herinvulling van het Caermersklooster in Gent, die we in samenwerking met Nucleo hebben binnengehaald en waaruit Kunsthal Gent is ontstaan. Maar los van waar we juist actief zijn, blijft de rode draad in 019 de samenwerking tussen de groep mensen. Zolang het collectief blijft bestaan, blijft 019 ook bestaan, met of zonder gebouw.

019, Flora, 2023, foto Michiel De Cleene

EB: In de beschrijving van jullie organisatie staat dat 019 ‘nieuwe raakvlakken [creëert] tussen kunst en samenleving’. Hoe wordt dat in de praktijk omgezet?

BV: Net doordat we vaak op zichtbare plaatsen, in de publieke ruimte, ageren, voelen we geen nood om laagdrempelige producties te realiseren. Op een manier zorgt die publieke ruimte uit zichzelf al voor zichtbaarheid en toegankelijkheid. Op een plaats die je dagelijks passeert, staat dan plots een paviljoen, of verschijnt er een interventie of een billboard dat niets aanprijst. In LLS Paleis zie je bijvoorbeeld 12 werken plus 23 sticker-werken. Je wordt verrast door het geheel, door een situatie die je niet direct herkent: stickers, een halfopen deur, een stuk mos tussen de tegels… Was dat er al toen je een paar dagen geleden naar huis liep? Verbazing is misschien de eerste stap om een voorbijganger kennis te laten maken met onze projecten.

VG: Soms horen we de kritiek dat projecten van 019 niet herkenbaar zijn, of zelfs niet gezien worden. Zelfs als buurtbewoner heb je, als je een van de vlaggen voor het eerst ziet, misschien geen idee wie de kunstenaar is of zelfs wie de vlag daar heeft neergezet. De eerste vlag die we ooit presenteerden was de alternatieve Europese vlag van OMA, het architectenbureau van Rem Koolhaas. Als je er een foto van neemt en wat opzoekt, vind je waarschijnlijk snel een hele uitleg, maar het gaat daarnaast ook gewoon om een helder, fris, oversized object in een donkere omgeving dat, los van wat de kunstenaar in gedachten had, iets aan de buurt verandert, ook al gaat het er voor een deel in op. Dat soort acties is vooral wat ons als 019 interesseert: werk toevoegen aan een bepaalde plek en op die manier mensen anders naar hun omgeving doen kijken.

Een van de mooiste voorbeelden daarvan vind ik nog steeds de installatie van Mathew Kneebone, Singing Light #3 & 4 uit 2016. Hij installeerde een straatlantaarn in een klein steegje in de Veldstraat, aan de achterkant van de FNAC. Op een dag hing daar plots een straatlantaarn die eruitzag als alle andere straatlantaarns in de stad. Om vijf voor twaalf begon de lamp te branden en een compositie van licht en geluid te spelen, en om twaalf uur ging ze weer uit en werd het terug stil. Behalve op onze website hebben we nooit over dat werk gecommuniceerd. Het idee dat misschien niemand dat werk heeft gezien, dat het misschien enkel in onze hoofden bestaat, daar zit ook een bepaalde schoonheid in. Maar het kan ook zijn dat die ene bezoeker die 's avonds terugkerend van op café ergens tegen de muur staat te leunen, net op dat moment de lamp aan ziet gaan en een hele compositie hoort afspelen… die persoon zal zo’n ervaring waarschijnlijk nooit meer meemaken en alleen anderen erover kunnen vertellen, ook omdat de lamp een week later weer kapot was. En juist het feit dat er geen langdradige zaaltekst of zelfs laagdrempelige uitleg was, zorgt voor een magisch element, waarbij je jezelf afvraagt: Wat heb ik nu meegemaakt? Was dat echt of niet echt? Is dat een kunstwerk, een natuurfenomeen? Het is laagdrempelig én compromisloos, tegelijkertijd.