Wie op de Antwerpse Ring voorbij kunstencentrum deSingel rijdt, ziet op de gevel twee gigantische banieren van Matt Mullican prijken, een rode en een blauwe. The highway is the audience (2004) is een werk dat de kunstenaar in opdracht van curator Moritz Küng ontwierp voor het project Curating the Campus. In twee eenvoudige pictogrammen vat Mullican zowel het artistieke als het publieke en internationale karakter van deSingel. De kunstenaar beheerst als geen ander de picturale taal. Ze ligt aan de grondslag van zijn kosmologisch wereldmodel. Een model dat volgens kleur en inhoud gerangschikt is: groen voor natuur en de elementen, geel voor de kunsten, blauw voor het alledaagse en het onderbewustzijn, zwart-wit voor communicatie en rood voor het subjectieve denken. Meer pictogrammen van Mullican vind je trouwens in het openluchtmuseum Middelheim. Op vier verschillende plekken langs de waterloop in Middelheim-Laag appelleert hij met zijn gegraveerde Sogniesstenen aan de mens die zijn omgeving en de wereld wil vatten. In 2020 deed hij ons land nog aan met Representing the Work, een grote retrospectieve in het MAC’s in Grand-Hornu, nu toont hij nieuw werk bij Galerie Micheline Szwajcer.
Mullican is een begenadigd spreker. Honderden lezingen gaf hij al, de langste (in Valencia) duurde vijf dagen, de kortste (in Tate) amper vijftien minuten. Niemand kan beter praten over Mullicans werk dan hijzelf en het is een uitdaging om hem buiten zijn geroutineerde verhaal te loodsen. Wie zijn werk wil bevatten moet naar het geheel kijken. De ogenschijnlijke eenvoud die spreekt uit zijn banners, pictogrammen en tekeningen, is misleidend en kan niet los gezien worden van het grotere gelaagde en complexe verhaal dat Mullican meticuleus en bijna dogmatisch in elkaar weeft. Een paar dagen nadat we elkaar spreken wordt hij 71. ‘De kern van mijn werk gaat ver terug. De allereerste persoon die ik in het California Institute for the Arts ontmoette, in de hal, wachtend op onze eerste les, was James Welling. We zouden les krijgen van Jack Goldstein. James en ik kennen elkaar vijftig jaar en we brachten veel tijd door samen. Op dat moment waren we vooral bezig met conceptuele kunst. Iemand als Donald Judd was al minder belangrijk voor ons. En ik dacht: als een monument als Donald Judd van zijn voetstuk kan vallen, dan moet ik iets verzinnen waardoor ik mezelf kan beschermen. Ik zat in de cafetaria met James toen ik op het beeld van een boot kwam. Ik vertelde hem dat mijn werk als een soort ark moest zijn die alle stormen en obstakels kan doorstaan. Al mijn werk vormt één geheel en ik ben er de vertegenwoordiger van. Mijn oeuvre is zoals die berg in Close Encounters of the Third Kind, ik blijf er aan werken, toevoegen, het is mijn hele leven. In 2018 had ik een tentoonstelling in HangarBicocca in Milaan, daar kon je zien hoe groot de boot ondertussen is.’ Het was inderdaad een overdonderende ervaring. Mullican had er hoegenaamd geen moeite mee om die gigantische ruimte te vullen. ‘Ik had het kunnen verdubbelen, ik heb er niet zo veel banners opgehangen, slechts een twintigtal. Het was de grootste installatie die ik ooit gemaakt heb, een fantastische ervaring en het beste team waar ik ooit mee gewerkt heb. Al die schilderijen hadden minstens vijf schroeven nodig, het duurde een maand om ze allemaal op te hangen, en alles moest perfect zijn. Die tentoonstelling was een geschenk voor mij.’
Mullican is afkomstig uit California en leeft in New York en Berlijn. Hoewel zijn werk op vele plaatsen is terug te vinden, is het vooral in Europa dat hij erkenning kreeg. ‘Ik heb meer dan 270 solotentoonstellingen en ongeveer dertig overzichtstentoonstellingen gemaakt in Europa. In Amerika heb ik slechts twee echte museumtentoonstellingen gekregen, een in het Santa Barbara Museum en een in het ICA Boston. De andere shows waren allemaal projectpresentaties, integraties in gebouwen.’ Hij wijdt het zelf aan zijn kosmologie. ‘Hemel en hel zijn moeilijke dingen om mee om te gaan, ik denk dat Amerikanen mijn werk te ingewikkeld vinden.’ Dat lijkt vreemd, je zou net denken dat dit onderwerp in de Verenigde Staten makkelijker aanslaat. ‘Misschien komt het omdat Europeanen filosofischer in het leven staan, Amerikanen zijn veel emotioneler. En een echte kosmologie is een sociaal fenomeen, het is een geloofssysteem. Mijn kosmologie is formeel, ze is niet sociaal, ze is dood.’
In de ruimte van Szwacjer hangt ook een grote rood-zwart-witte vlag, te groot om op te hangen aan het plafond loopt ze van de muur door op de grond, waardoor het beeld gebroken wordt en ze een sculpturale dimensie krijgt. ‘Dit is zo’n mooie ruimte en ik vond dat ik iets groots nodig had, dus bam! Door het deels op de grond te leggen compromitteer ik het beeld. Dat schept een interessant probleem.’ Waarom koos hij juist deze? ‘Het is een van de eerste vlaggen die ik maakte en het is de belangrijkste. Ze geeft het onderwerp en het teken weer en de ruimte ertussen, dat is de mentale ruimte, die is ontzettend belangrijk in mijn werk. De combinatie van rood, zwart en wit is heel sterk. In de jaren 80 hing ik een hele reeks op in het treinstation aan de Alexanderplatz in Berlijn, een fascistisch beeld was dat. Ik hanteer een bepaalde filosofie in mijn werk die erop neerkomt dat we in gevoelens denken. We begrijpen de betekenis van de dingen niet via beelden, niet via woorden, maar via onze gevoelens. Die zijn veel sneller. Frank Stella zei ooit dat hij wou dat zijn schilderijen snel waren, supersnel, dat als je een schilderij van hem ziet dan (hij knipt met zijn vingers), maar ik denk dat banners veel sneller zijn dan schilderijen. Zelf hou ik niet van vlaggen. Trump houdt van vlaggen! De Amerikaanse vlag is alomtegenwoordig en hij maakt daar graag gebruik van. Kijk naar de Oekraïense vlag, die is plots overal, haar aanwezigheid heeft een doel. Mijn vlaggen vertegenwoordigen niet echt iets, ze hebben geen doel. Ik gebruik ze omdat ze een krachtige indicator zijn.’
Mullican groeide op bij twee kunstenaars, maar het is John Baldessari, van wie hij les kreeg in CalArts, die hij beschouwt als zijn artistieke vader. ‘Post Studio Art, zo heette zijn les. Hij was nooit kritisch, hij zei nooit: dit is goed, dit is slecht, probeer dit te doen, doe dit niet. Hij was extreem open en hij had een geweldig gevoel voor humor. Hij kwam ook altijd met de meest fantastische verhalen aanzetten. Hij vond het als leraar belangrijk om een ruimte te creëren waar kunst kan ontstaan. De studenten onderling waren meedogenloos. Als je in die klas een kunstwerk presenteerde moest je alles uitgewerkt hebben. Als je een vraag niet kon beantwoorden dan zat je in de rats. Je moest weten waar je mee bezig was, we onderwezen elkaar. Baldessari werkte in dezelfde kamer. Hij maakte al zijn beroemde video’s in onze klas. Wij maakten onze video’s op dezelfde plek als hij. Dus in zekere zin werkten we allemaal samen. Hij zei, en ik herinner me dat nog heel goed, dat kunstenaar zijn niet beter is dan loodgieter of elektricien zijn, je staat niet hoger op de sociale ladder. Maar hij leerde ons ook dat als je kunstenaar wordt, als je daarvoor kiest, dan heb je geluk, het is niet alleen leuk, het is het mooiste wat iemand kan doen in het leven. Vijftien jaar geleden ging ik door een moeilijke periode en in een gesprek met John vertelde ik over het werk waar ik mee bezig was. Ik had toen al tien jaar geen galerie meer in New York en ik verkocht slechts een beetje in Europa. Maar met mijn werk ging het heel goed. En hij zei: ‘Als het werk goed gaat, dan doe je het juiste, het gaat niet om het geld, het gaat om het werk.’
Matt Mullican was een van de eerste kunstenaars die zich waagde aan VR. Wie vertrouwd is met zijn hypnose-performances begrijpt onmiddellijk de aantrekkingskracht van het medium. Tijdens deze performances onderzoekt hij het onderbewustzijn en wordt hij ‘that person’, een wezen eerder dan een mens. In beide werelden (die onder hypnose en in VR) vervaagt de realiteit en stap je in een verbeelde werkelijkheid. ‘Maar de ervaring is fundamenteel anders’, zo vertelt hij. ‘In 1973 deed ik een trance-performance waarbij ik in een beeld van Piranesi stapte. Ik beschreef aan een publiek waar ik naar keek en wat ik voelde, Entering the Picture. Vijftien jaar later toonde ik een rubbing, een stadsplan gebaseerd op mijn vijf werelden in een galerie in LA. Ik werd opgebeld door iemand van Digital Productions die de tentoonstelling gezien had en me vroeg: ‘Hoe zou je het vinden om in je stad rond te lopen?’ Ja, fantastisch natuurlijk! Het beeld binnenstappen, dat is waar mijn werk om draait. We maakten een installatie in het MoMA. We realiseerden verschillende manifestaties van de ruimte: een animatiesequentie, een plottertekening die fungeerde als plan… Maar computers zijn dood, er komt geen gevoel bij kijken. Het verschil tussen het digitale en ‘that person’ is enorm. De digitale wereld is als een vlag, het is een teken. Het interesseert me dat mensen al hun tijd doorbrengen op hun smartphone, maar het is vreselijk, het is multiplechoicedenken, tatatatata, het is allemaal ontworpen voor jou, er komt geen creativiteit bij kijken.’
De hypnose-performances spreken tot de verbeelding, maar het is onduidelijk hoe bewust hij ze beleeft en hoe ze zijn werk beïnvloeden. ‘Vanaf eind de jaren 70 werk ik met hypnose. Dat is zeer intens. Je belandt in een bepaalde mentale toestand die je niet in de hand hebt, het is altijd weer een uitdaging. Ik heb binnenkort een grote tentoonstelling in Lübeck en daar zal ik er voor het eerst sinds vijf jaar opnieuw een uitvoeren. Ik doe het niet echt graag. Ze worden allemaal opgenomen, maar ik laat er een paar jaar over gaan voor ik ze bekijk. De performance die ik elf jaar geleden deed in Haus der Kunst heb ik pas vier jaar geleden bekeken. Het was schrikken. Wat ik daar deed was heel heftig, ik leek wel gek. De performance die ik in HangarBicocca deed heb ik nog steeds niet bekeken. Ik heb tijd nodig om het te verwerken.’ Samen met curator Barbara Vanderlinden werkt hij al geruime tijd aan een boek dat alle performances bundelt. ‘Ze zijn belangrijk voor me. Ik leer er veel uit, ‘that person’ is echt interessant voor mij. In zekere zin komt veel van mijn werk hieruit voort, er is een duidelijke relatie. Het is erg psychedelisch, als een explosie, het is chaos, maar het is daar dat het goud zit.’
Voor Mullican houden het formele en het mentale elkaar in evenwicht. In zijn werk geeft hij geen antwoorden, maar roept hij voortdurend vragen op. Hij begeeft zich in de geestelijke tussenruimte op zoek naar de verbindende elementen. Sommigen vinden het moeilijk om hem daarin te volgen. ‘Lawrence Weiner hield niet van mijn hypnose-performances. Hij vond het te theatraal en niet bijster bijzonder. En in zekere zin had hij gelijk. Het is niet zo bijzonder. We bevinden ons allemaal in een soort van trance. Hoe onze hersenen werken, onze geest functioneert, dat maakt gewoon deel uit van het leven. Daar ben ik me heel bewust van. Weiner vond het maar niets dat ik dat met mijn performances formaliseerde tot een situatie waarin ik ‘de ene’ ben en er een hele groep naar zit te kijken. Konrad Fisher, destijds een van de belangrijkste galeriehouders in Europa, zei me in 1986 dat hij met mij wilde samenwerken. Dat was ronduit fantastisch. Alle kunstenaars die ik echt respecteerde – Bruce Nauman, Thomas Schütte, Harald Klingelhöller… – werkten met hem. ‘Maar’, zei hij, ‘ik zal nooit je kosmologie tonen.’ Hij wilde alleen het droge spul, niet het natte. Maar je kunt het natte niet van het droge scheiden. Het droge is al het digitale, de objecten. Het natte is het lichaam, het is rommelig, het is vies, het is menselijk. En de top van het natte is de kosmologie. Voor mij is dat heel gewoon. Ik groeide op in een kunstenaarshuis vol objecten uit andere culturen: Inca, Maya, Hopi, Kachina, Egypte, China, noem maar op. Ik was op jonge leeftijd al geïnteresseerd in de context van kunst en al die spullen die mijn ouders verzamelden werden niet als kunst beschouwd. Ze noemden het nooit zo. Wat was het dan wel? De meeste voorwerpen waren medicinaal, ze werden gebruikt om de toekomst te controleren, de natuur te beheersen, de geesten te bezweren. Het was mijn eerste kennismaking met het denkbeeldige universum, met de kosmologie. Ergens las ik dat de hoogste creatieve vorm in elke cultuur gerelateerd is aan de godheid. Als kind stelde ik al deze vragen. Wat gebeurt er voordat ik geboren ben? Waarom gebeuren de dingen zoals ze gebeuren als ik leef? En wat gebeurt er na mijn dood? Elke cultuur op de planeet stelt die vragen. En als je ver genoeg teruggaat, beantwoordt kunst die vragen, de grote vragen. Voor mij is het een manier om te begrijpen hoe kunst werkt. Mijn kosmologie is geen waarheid, het is een model. Het vertegenwoordigt een onderwerp dat ik belangrijk vind in de wereld, maar het is geen antwoord, het is een vraag. Het gaat meer om de vorm dan om de waarheid. En toch maakt het mensen nerveus. Mijn werk, mijn ark beschermt mij. Ik voel me niet geaccepteerd, maar ik voel me comfortabel in wat ik doe en waar ik ben.’