Je ogen zijn zo rood, omdat
iemand heeft gezegd dat je ogen zo blauw zijn en
dat heeft je geraakt. Het fijne aan geraakt worden
is dat het niet lang hoeft te duren om lang
te blijven duren en het vreemde van geraakt zijn
is dat het nagalmt en nastampt en toch ben je
er stil van.uit: Vasthoudendheid van Lieke Marsman
L’attente d’un avenir incertain, deze mooie woorden waarmee de Franse filosoof Emmanuel Levinas de hoop beschrijft, bracht prof. dr. Dirk De Wachter onlangs tijdens een Klara-lezing opnieuw onder mijn aandacht. ‘Natuurlijk ga je altijd van de hoop uit. De hoop dat jij degene bent die ontsnapt. Dat jij degene bent die sterker is dan de prognose. Iedereen gaat van die hoop uit, dat is universeel, dat is menselijk, dat is wie we zijn’, zo lees ik in Vertroostingen, het boek dat de psychiater schreef naar aanleiding van zijn confrontatie met een levensbedreigende ziekte. Ook ik ging uit van de hoop. Vurig heb ik gewenst dat ik deze tekst niet in de huidige omstandigheden zou moeten schrijven. Dat ik straks gewoon zou kunnen mailen: ‘Dag lieve Daan, dank voor het openhartige gesprek. Lees je de tekst alsjeblief nog even na en bezorg je mij per kerende eventuele opmerkingen en aanvullingen.’ Vandaag zaten we even terug aan tafel in je woonkamer, met een kop koffie en de kat in mijn nek. Vandaag was het even terug 10 februari en spraken we af dat ik deze tekst pas zou publiceren nadat je hem zelf had nagelezen en goedgekeurd. Dat was belangrijk, want uit die belofte sprak de hoop dat het wel goed komen zou. Enkele dagen later onderging je een hartoperatie in de wetenschap dat de slaagkans verre van gegarandeerd was. Nu ik deze woorden neerschrijf is het 2 juni, exact een maand na je heengaan. Ik hoorde je lachen en vertellen over je zoektocht naar de zin van het bestaan en van je werk. We keken naar de tafel waarop de door jou ontworpen beeldjes voor de Ultima’s, de prijzen voor culturele verdienste van de Vlaamse Gemeenschap, uitgestald stonden. We spraken over de mooie rode sculptuur die mijn hart stal tijdens de jongste editie van Art Antwerp en die nu in je salon prijkt: I’m so happy to be here (red), ook daar sprak hoop uit. Het zwart en groen van je vorige Jungle-werken had je in die laatste reeks vervangen door een feloranje en dit prachtige rood. Je noemde het zelf je meest optimistische werk ooit en je vertelde me dat je daarom besloot om het zelf te houden. We scrolden door je foto’s, we spraken over je ziekte en je werk en hoe die twee onlosmakelijk met elkaar vervlochten raakten. In overleg met je geliefde Lotte publiceer ik deze tekst nu, als een hommage aan het leven dat je zo innig omarmde.
‘Het zal een aantal maanden duren, vooraleer ik in staat zal zijn de tekst na te lezen’, zo zei je. ‘Zeker die eerste weken na de operatie weet je niet erg goed meer wie je bent en waar je je bevindt.’ Je was een ervaringsdeskundige. Pas negen was je toen je gediagnosticeerd werd met de auto-immuunziekte systemische sclerose. Je hart groeide niet als een normaal hart, het bleef te klein en het raakte verkalkt. De ziekte tastte ook je andere organen aan. Je onderging al een aantal operaties. Maar deze was misschien wel de risicovolste tot nog toe. Je wist niet hoeveel levenstijd ze je zou opleveren. Je wikte de opties, ging langs bij de beste specialisten in Aalst, Nijmegen, Antwerpen. Je besliste dat je de operatie in Leuven zou ondergaan. ‘Daar werken de beste chirurgen en worden ook harttransplantaties gedaan, als er iets misloopt wordt het operatiekwartier in een mum van tijd omgebouwd. De ingreep is an sich niet zo moeilijk, maar de toestand waarin mijn hart verkeert maakt dat het technisch toch een zeer grote uitdaging wordt.’ We grapten dat er geen beter blad was dan HART om dit verhaal te brengen. ‘In mijn lichaam zijn er verschillende systemen die met elkaar botsen, zoals het cardio-renaal dilemma. Een hart heeft liefst zo weinig mogelijk vocht, als er te veel vocht aanwezig is ondervindt het moeilijkheden om te pompen. Dit in tegenstelling tot de nieren, die hebben graag veel vocht, hoe minder vocht ze krijgen hoe slechter ze functioneren. Normaal zijn die twee systemen in balans met elkaar maar bij mij werken ze elkaar tegen. Op slechte dagen heb ik nog maar dertig procent nier-capaciteit, terwijl dat honderdtwintig moet zijn. Om de balans te vinden mag ik maar weinig vocht opnemen. Dat wringen, die twee systemen die met elkaar botsen, elkaar afstoten en tegelijkertijd elkaar raken, dat wat ik in mijn eigen lichaam ervaar, probeer ik weer te geven in mijn werk. Het is zoeken naar de balans tussen twee slechte oplossingen en daar waar de frictie ontstaat wordt het interessant. Bij de uitkomst valt er misschien weinig te winnen, maar desondanks heb je er baat bij om dat evenwicht zo goed mogelijk in stand te houden.’ Als jongeman zocht Daan een uitlaatklep in de hardcore punk. Met een aantal vrienden richtte hij in 2007 Ruins op, dat liep vrij goed, een jaar lang gaf hij het beste van zichzelf. Vijfenveertig optredens in totaal. ‘Mijn functie in de band? Roepen. Die optredens waren zeer intens, ze vergden veel van mijn lichaam, ik heb vier keer mijn neus gebroken. Je krijgt het gevoel dat er iets fundamenteels gebeurt, omdat het met zoveel energie en agressie gepaard gaat.’ Hij ging vrije grafiek studeren in Hasselt, ontwierp visuals voor muziekgroepen en dacht dat zijn roeping daar lag. ‘Maar na enige tijd besefte ik dat ook de undergroundscene zich aan bepaalde regels onderwerpt. Het alternatieve werd snel doorprikt. Iedereen liep rond in camouflagebroeken en Nike Air Max. Het was een wereld die zich probeerde af te schermen door bepaalde grenzen te stellen. Er werd zorgvuldig over gewaakt dat enkel de ‘juiste’ mensen er deel van uitmaakten. De underground kan dan wel een reactie op iets zijn, een tegenstem, maar van zodra die actie vleselijk wordt, neemt ze een vorm aan die zichzelf ondermijnt. Dan merk je dat wat haaks op elkaar lijkt te staan, in werkelijkheid versleuteld raakt en in elkaar overvloeit.’
Zijn ontmoeting met Koen van den Broek op de kunsthogeschool zorgde voor een kantelpunt. ‘Koen heeft me geleerd dat ik datgene waar ik naar op zoek was binnen de punk in de kunst kon vinden. Zoals zovelen raakte ik begeesterd door de minimal art. Maar toen ik tijdens de zomerperiode afstand nam en naar mijn werk keek dacht ik: zo kan ik er nog honderden maken en ik kan daar misschien wel een lucratieve carrière uit halen, maar wat ben ik dan aan het doen? Dan maak ik gewoon producten. Ik vond dat er iets meer op het spel moest staan. Het heeft best lang geduurd om te weten te komen waar mijn interesse echt naar uitgaat, wat me drijft en wat ik verder wil onderzoeken.’
Daan nam afstand van de vrije grafiek en begon te experimenteren. ‘Dat kwam heel natuurlijk. Die druktechnieken boeiden mij niet voldoende om er verder in te blijven investeren. Ik begon te experimenteren met beton en andere materialen, ik had het gevoel dat hier veel meer vrijheid in lag. Het is op een heel organische manier gegroeid, met uiteraard heel wat rommel eerst en veel slechte ideeën. Maar al vielen de resultaten tegen, toch waren die experimenten erg belangrijke zoektochten naar wat ik te vertellen had. Op dat moment wist ik het echt nog niet, maar achteraf besefte ik dat de vragen waar ik vandaag rond werk niet zo erg verschillen van de vragen waarmee ik worstelde toen ik nog in de punkband zat of toen ik studeerde. De uitwerking is met de tijd subtieler geworden en het is makkelijker geworden om het in een vorm te gieten die begrijpelijk is voor andere mensen.’ Of hij ondertussen ook antwoorden gevonden heeft op zijn vragen? ‘Na de eerste hartoperatie — dat was in 2016, net voor ik naar de Jan van Eyck Academie in Maastricht zou gaan — beleefde ik een periode waarin ik helemaal geen vertrouwen meer had in de fysieke verschijningsvorm van kunst. Mijn lichaam voelde als een blok aan het been en dat had zijn weerslag op mijn werk. Het heeft een tijd geduurd voor ik mij daar kon overzetten. In 2019 kreeg ik mijn eerste solotentoonstelling in Pulsar en kort daarna had ik een toonmoment in De Garage in Mechelen. Dat zijn erg belangrijke momenten geweest die me in staat hebben gesteld om mijn persoonlijke verhaal echt te omarmen, voordien had ik een soort angst om dat toe te laten in mijn kunst.’
Het is pas nu, bij het uitschrijven van ons gesprek dat ik aanvoel hoe sterk Levinas en onze verhouding tot de ander, aanwezig was in Daans denken. Ik vraag me af, de woorden van Dirk De Wachter indachtig, of het pas in de confrontatie met het levenseinde is dat we als mens tot dat volle besef komen. Hoe graag zou ik daar nu met jou over doorbomen, Daan. Je vraagstelling over hoe je via je werk iets kon betekenen voor andere mensen begint me nu pas echt te dagen. De Ander, met een hoofdletter. ‘Mijn persoonlijk verhaal is een vertrek punt, en ik wil het zo behandelen dat het zich openstelt, zodat het universeel wordt en de ander er iets aan heeft. Aan je persoonlijke anekdotes heeft niemand iets, het is maar wanneer je erin slaagt deze te overstijgen dat je verhaal resoneert. Die relatie tot de ander is echt het allerbelangrijkste voor mij, het is pas in die verhouding dat je kan begrijpen dat je een deel bent van een geheel en je je plaats in de wereld kan vinden.’
Daan koos voor het kunstenaarschap en wilde daarmee betekenis creëren. ‘Ik zoek naar de meest zinvolle manier om in de wereld te staan. Mijn ziekte, punk, de kunst spelen daar een onmiskenbare rol in. Ik heb lange tijd geworsteld met de vraag wat voor soort kunstenaar ik wil zijn. Ik had het gevoel dat ik een keuze moest maken tussen het politieke en het commerciële. Tijdens mijn studies in Nederland was ik erg onder de indruk van Jonas Staal, die radicaal voor de politieke positie kiest en dat centraal stelt in zijn werk. Ik dacht dat ik om bestaansrecht te creëren ook die richting moest uitgaan. En dat je je als galeriekunstenaar automatisch overgeeft aan platte commercie. Ik heb geleerd dat het geen tweespalt is, de waarheid ligt ergens in het midden. Bij veel kunstenaars heb ik het gevoel dat er weinig op het spel staat. Tegelijkertijd zie ik dat kunstenaars die het activistische centraal stellen vaak zoveel op het spel zetten dat het opnieuw onpersoonlijk wordt. Op Van Eyck zeiden ze tegen mij: jij spreekt over je lichaam zoals vluchtelingen spreken over hun thuisland. Die analogie houdt ergens steek. Ik heb dit lichaam en deze ziekte, maar hoe ga ik ermee om? Als ik het verzwijg heb ik het gevoel dat ik een belangrijk deel van de context waaruit mijn werk voortkomt negeer. Dat is weinig zinvol. Tegelijkertijd wil ik het niet over mijn persoonlijke klachten en problemen hebben. Dus hoe kan ik het dan inzetten om grotere verhalen te vertellen? Ik heb ingezien dat je door dicht bij jezelf te blijven, het kan hebben over iets dat voor meer mensen op het spel staat. Mijn partner Lotte en Bram Ieven, die de teksten over mijn werk schrijft, zijn in dat proces erg belangrijke gesprekspartners.’
Bij Hogeschool PXL werkte Daan samen met Bram Ieven aan een onderzoeksproject rond een jonge generatie makers die door de bril van het eigen zieke lichaam naar de wereld kijkt. ‘Bram formuleert dat heel juist, vroeger werd er vooral met de vinger gewezen: dit en dat loopt er mis en dat is de fout van de maatschappij. Vandaag kijkt een grote groep jongere makers vooral naar wat er intern misloopt. Ze stellen zich de vraag hoe ze die interne strijd kunnen vertalen naar wat er in de wereld gaande is. Die analogie kan erg krachtig zijn. Bram werkt aan een artikel over Lieke Marsman, een Nederlandse dichter die terminaal is en daar in haar werk heel knap mee omgaat. We hopen hier binnen twee jaar een publicatie met essays rond te maken en een tentoonstelling. Hoe je het ook draait of keert, ziek zijn in onze samenleving is gewoon een politiek gegeven. Ziekenhuizen worden steeds meer gerund als bedrijven. In Nederland is dat al heel extreem. Daar wordt beslist of je al dan niet behandeld wordt op basis van risicoberekening. Hoeveel kans is er dat je geneest? Hoeveel kans is er dat je hervalt? Op basis van die berekeningen worden er limieten gesteld aan de ziekenzorg, achter die berekening schuilt de vraag of ze geld verdienen of verliezen aan een patiënt. In België zitten we gelukkig nog niet in zo’n systeem, maar in Nederland kan ik niet meer behandeld worden, daar willen ze het risico niet meer nemen. Dat was een erg nare vaststelling. Daardoor besefte ik ook: dit gaat niet alleen om mij, dit gaat om een heel grote groep mensen. Het is dus wel de moeite om het daarover te hebben, maar zonder dat ik pancartes moet gaan maken met ‘het systeem is kapot’! Uiteraard zijn er veel mensen die dat niet in mijn werk zien en de boodschap zullen missen, maar toch ben ik ervan overtuigd dat de subtielere aanpak altijd veel krachtiger is.’
Een kunstenaar die Daan nauw aan het hart lag was Felix Gonzalez-Torres. ‘Door zijn geaardheid en zijn ziekte is hij in de kunstwereld in de taboesfeer geraakt, maar juist die context maakt zijn werk extreem krachtig. Zijn gordijnen met witte en rode kraaltjes, refereren aan witte en rode bloedcellen. De link met aids is niet moeilijk te maken. Je loopt erdoor, en dat lijken heel kleine acties, maar van zodra je de context beseft voelt het als een stomp in je maag. Gonzalez-Torres heeft meegemaakt dat werken van hem geweerd werden uit de publieke ruimte. Maar wat hij deed, dat is voor mij de meest oprechte manier om sociaal-politiek werk te maken. Als je iets vindt dat je nauw aan het hart ligt en je strijdt daarvoor, dan komt het er bijna automatisch bij kijken. Dan laat je kunst in zijn krachtigste en trouwste vorm functioneren. Kendrick Lamar zei ooit dat kritiek een tweesnijdend mes is; om kritiek te laten snijden moet je zelf onderdeel van datgene zijn waar je kritiek op levert en snij je jezelf dus ook. Ik vind veel activistische kunst problematisch. In het bos staan roepen dat je het beter weet, dat is niet constructief. Als kunstenaar ben je net zo goed onherroepelijk onderdeel van het probleem, dat moet je onder ogen durven te zien.’
In zijn solotentoonstelling Omdat De Wereld Is Zo Ontrouw in 2021 in de Antwerpse Everyday Gallery toonde hij het sleutelwerk Robber, dat nu deel uitmaakt van de Mu.ZEE-collectie. ‘Ik maakte toen een erg donkere periode door en was heel erg bezig met het thema mensenhaat, wat me deed belanden bij De Misantroop (1568) van Pieter Bruegel de Oude. De grijsaard op het schilderij wordt bestolen door een mannetje dat verkleed is als een rijksappel, een christelijk symbool dat de wereld voorstelt en in de hand van de keizer refereert aan zijn macht over die wereld. De oude man loopt ervan weg, maar dreigt zo in de kraaienpoten te stappen die op de grond liggen. Dat deed me beseffen dat het geen zin heeft om weg te lopen van de wereld. Het is pas in de omgang met de wereld dat er zingeving schuilt. Blijven of weglopen, je wordt altijd beduveld. Dat werd het uitgangspunt voor de tentoonstelling. Ook hier ging het over twee systemen die zich manifesteren en elkaar in een soort van deadlock brengen, daar waar ze elkaar raken ontstaat er een scheurrand en het is daar, in die schemering, dat er nieuwe mogelijkheden ontluiken. Het komt erop aan een alternatief te vinden om met de wereld om te gaan. In diezelfde show heb ik ook Kuifje opgevoerd als antagonist. Ik vond dat altijd een erg boeiende, weliswaar problematische figuur. Kuifje torst een zwaar rechts verleden, maar tijdens zijn avonturen geeft hij zich telkens weer ten volle om de wereld te redden. Mijn Kuifje liet ook wel eens de moed zakken bij de gedachte aan de zinloosheid daarvan. Moet ik dat steeds opnieuw doen? Het lijkt zo onnuttig, want als ik nu slaag dan dient zich straks een nieuw avontuur aan en begint alles van voren af aan. Ook mijn jungles waren losweg gebaseerd op de wereld die Hergé weergaf in Kuifje en de Picaro’s. Zogezegd paradijselijke omgevingen waar je op jezelf kan zijn maar tegelijkertijd je relatie tot de wereld verliest en bijgevolg ook je zingeving. Tijdens mijn studies kreeg ik vaak de opmerking dat mijn werken te veel uiteenliepen. De uitvoering kan sterk verschillen, en dat was in deze tentoonstelling ook zo, maar wanneer je ze samenbrengt haakt het in elkaar en wordt er een verhaal verteld waarmee andere mensen kunnen connecteren.’
Daans palmbomen stralen iets verraderlijks uit. Ze doen ons dromen over het paradijs, maar in werkelijkheid vormen ze vaak een decor waarachter een snoeiharde realiteit schuilt. ‘Het ziet er heel liefelijk uit, maar tegelijkertijd is het smerig en vies. Voor mij is het ook een doorgedreven zelfportret. Bij mijn vorige operatie heb ik op mijn borstkas een fata morgana met palmbomen laten tatoeëren. Ik luisterde naar de muziek van Catharsis, een punkband uit de jaren 1990, en hun nummer Desert without mirages zette mij aan het denken. Ik vond dat een erg hard beeld, een woestijn zonder luchtspiegelingen. Ik bedacht dat als ik zo’n beeld van een fata morgana, een denkbeeldig hoopvol iets, op mijn borstkas laat tatoeëren en dat wordt tijdens de operatie doorgesneden, dan beland je in de totale duisternis, op het punt waar niks meer is. Ik dacht als ik in die operatie blijf — want je hart wordt stilgelegd tijdens de ingreep, het wordt uit je borstkas gehaald om eraan te werken — dan zou dat mijn laatste fuck you naar het leven zijn. Maar ik ben er doorgekomen en natuurlijk is die fata morgana terug dichtgenaaid. Het grappige is dat het zwaartepunt van dat verhaal voor mij toen echt in die donkerte lag, in het opzoeken van het totale niets. Maar nu merk ik dat het dichtnaaien, het herstellen van dat denkbeeldige hoopvolle idee voor mij alles betekent. Ik wil absoluut dat het goed gaat, ik wil absoluut verder deel uitmaken van het leven, en ik wil dat die fata morgana opnieuw in ere hersteld wordt. Hij zal iets meer gehavend zijn, dat wel. Het afgelopen jaar heb ik die donkere doemgedachten ingeruild voor hoop en dat geef ik ook weer in de beelden die ik creëer. De mensen van het Museum Plantin-Moretus vroegen me om een werk te maken geïnspireerd op hun collectie houtbloksneden. Ik heb alle afbeeldingen van stervende bloemen die ik vond geselecteerd en er een boeket in neon van gemaakt. Later ben ik in dezelfde collectie op zoek gegaan naar bloemen in de fleur van hun leven en het werk dat ik op basis daarvan maakte heb ik de titel I’m so happy to be here gegeven. Een minimaal verschil in uitvoering, maar een maximaal verschil in manifestatie.’
Leven en dood liggen dicht bij elkaar. ‘Mijn moeder is florist, ik ging haar vroeger vaak helpen. Ze verzorgde veel boeketten voor restaurants en grote events. In het begin van de week leverden we mooie verse bloemen, maar toen we ze gingen terughalen waren dat rotte bloemen en rot water. Je stopt die verwelkte boeketten dan in de bestelwagen en als je even later de deuren opent dan komt daar echt een doodsgeur uit. Elke week opnieuw zie je de cyclus van het leven zich versneld voltrekken. Zonder enig groot doel herhaalde zich week op week hetzelfde. Dat leek toen erg onzinnig. Vandaag zit de hoop voor mij in het ondernemen van de poging, in de blijvende zoektocht naar een alternatief, ook als je weet dat het je waarschijnlijk niets oplevert. Ook in de mislukking schuilt er schoonheid. Daar gaat het werk Happy Sad ook over. Droefheid zal altijd de basis blijven, maar af en toe kan het uitmonden in iets positiefs, in iets dat het waardevol maakt om je zoektocht blijvend verder te zetten.’
R.I.P. lieve Daan