Als Kleine Kunstcollectioneur schrijf ik elke dag dit rubriekje, zo lang de corona-quarantaine duurt. Trouwe lezers kennen het principe intussen al: omdat musea en galeries gesloten zijn, kunnen we geen kunst meer gaan kijken. Dus kijken we elke dag naar een ander werkje uit mijn eigen Kleine Kunstcollectie. En omdat restaurants ook dicht zijn, moeten mijn eega en ik alle dagen zelf eten maken. Dus laten we u ook mee genieten van onze goede, oude Vlaamse keuken.
Gisteren was het Belgisch feest: biefsteak-friet! Eerst de steak, die we traditiegetrouw bij onze keurslager haalden. Dit keer een Black Aberdeen entrecote, afkomstig van de eerder kleine maar robuuste koeien die grazen in de ruwe en regenachtige weilanden ten zuid-oosten van de Schotse Highlands. Het vlees is mals, met een mooie vetmarmering en een krachtige smaak. Naast de Simmental en de Chianina is dit mijn geprefereerde steakvlees. Ik zelf bak hem ‘bleu’, de portie voor mijn eega moet ‘seignant’ zijn.
Waar ik, in de kleine kring die ik liefheb, echt beroemd om ben zijn mijn handgesneden frietjes. Niét met een frietsnijder dus, echt met de hand, aardappel na aardappel, zodat schier elke friet zijn eigen vorm, textuur en smaak krijgt. Dat laatste wordt nog versterkt door het feit dat ik enkel in echt ossewit bak (blanc de boeuf), dat na tien bakbeurten telkens volledig ververst wordt.
Bij de biefsteak-friet maak ik normaal een salade van rauw gesnipperde witloof, gemengd met veldsla, citroensap en mayonaise. Ook fantastisch: sla van waterkers. Maar door de corona-ellende vond ik veldsla noch waterkers, zodat het een pure witloofsla werd. Toch een ware feestmaaltijd!
We maken dit gerecht soms ook klaar op ons tweede verblijf aan zee, maar dan met filet pur van het West-Vlaams rood rund. Ook uitstekend, maar niet van het niveau van de Black Aberdeen, Simmental of Chianina. Aan een van de muren hangt een houten kijkkastje van een kunstenaar die mij zeer dierbaar is: Camiel Van Breedam! Vierentachtig wordt hij binnenkort, maar de immer in het rood uitgedoste artiest blijft als een jong veulen ronddartelen in en rond zijn atelier. Ik mocht, als Kleine Kunstcollectioneur, dat atelier al enkele keren bezoeken en het is een ware kunsttempel, een museum op zich. Camiel propt zijn atelier vol met alle mogelijke restanten uit de in de Rupelstreek teloorgegane baksteennijverheid, maar ook met voorwerpen uit landbouw- en loodgietersalaam, met bouwgerief, tot en met plafondlatjes, waar hij de meest poëtische sculpturen mee maakt.
Het kijkkastje (30 bij 40 cm) dat wij bezitten is krachtig in al zijn eenvoud. Een witte houten achtergrond, met een horizontaal blauw geverfd balkje in hout, dat de onderste helft van het kastje afdekt. In de bovenste helft zit een grote craquelure, zodat het lijkt of de bliksem inslaat op zee. En zo hebben wij, ook al staat ons appartementje niet op de dijk maar op een marktplein, toch alle dagen zicht op zee.
Tot morgen.