Als Kleine Kunstcollectioneur schrijf ik elke dag dit rubriekje, zo lang de corona-quarantaine duurt. Trouwe lezers kennen het principe intussen al: omdat musea en galeries gesloten zijn, kunnen we geen kunst meer gaan kijken. Dus kijken we elke dag naar een ander werkje uit onze eigen Kleine Kunstcollectie. En omdat restaurants ook dicht zijn, moeten we alle dagen zelf eten maken. Dus laten we u mee genieten van onze goede, oude Vlaamse keuken.
In het weekend schrijf ik maar één stukje, een mens wil ook wel eens wat anders in het leven, nu de vals vrolijke lente volop losgebarsten is. Om afscheid te nemen van die lange, natte en donkere winter hebben we nog één keer een groente gegeten die we nu weer opbergen tot in de herfst: spruitjes.
‘Spruitjes’ klinkt nog duffer dan ‘prei’. Toch hebben de Belgen iets om trots te zijn: spruitjes zijn internationaal bijna even bekend als onze wafels, pralines, bier of frieten. De oorspronkelijke Franse naam is ‘Choux de Bruxelles’, want vooral in de omgeving van Brussel werden/worden ze veel gekweekt. In heel wat talen, waaronder het Afrikaans (Brusselspruit), het Engels (Brussels sprouts), Italiaans (cavolini di Bruxelles), Pools (brukselka), Turks (Brüksel lahanası) en het Zweeds (Brysselkål) verwijst men nog steeds naar Brussel. Dat is geen parate kennis van me, het valt gewoon te lezen op Wikipedia.
Maar ook Nederland kent er wat van. De term ‘spruitjeslucht’ is terug te vinden in het debuut ‘De Avonden’ van ene Gerard Reve, waarin hoofdpersonage Frits Van Egters zich dodelijk verveelt. Spruitjeslucht verwijst naar een geur van dufheid, de kleinburgerlijkheid in de jaren vijftig, kerkelijkheid, conservatisme, immobilisme, kortom alles wat zestig jaar later opnieuw kan opduiken als we niet opletten met die coronapandemie.
Spruitjes klaarmaken is poepsimpel: de buitenste blaadjes en harde stengel verwijderen, wassen, koken al dente in zout water en dan stoven met boter, peper en… nootmuskaat. Opdienen met buikspek (we haden nog enkele lapjes) is ten zeerste aan te raden.
Als we het over dufheid, conservatisme en immobilisme hebben is er een kunstenaar die dat als geen ander hekelt in zijn prachtige tekeningen en schilderijen: Jan De Maesschalk. Hij was eerst illustrator voor diverse media, waaronder HUMO, De Morgen en de toenmalige Financieel-Economische Tijd (FET), maar vervelde met de jaren tot een volwaardig kunstenaar, die nu vertegenwoordigd wordt door de respectabele galerie Zeno X in Antwerpen. Als Kleine Kunstcollectioneur bezit ik enkele mooie tekeningen van hem, maar de sterkste is toch ‘Het mysterie van de dode iep’ uit 2002, waarin hij Kuifje en Bobbie combineert met een boerenbruiloft in een Bruegeliaans landschap. Dat zit zo: Jan De Maesschalck leverde van eind jaren negentig tot 2006 elke week een tekening - die de culturele activiteit van het moment becommentarieerde - aan Tijd-Cultuur, de toenmalige culturele bijlage van de FET die op woensdag verscheen. In 2002 liepen in Brussel gelijktijdig twee grote publiekstentoonstellingen: de ene rond Kuifje en Hergé, de andere rond Pieter Bruegel de Oude. Op de tekening zie je hoe Kuifje en Bobbie naar een zestiende-eeuws Bruegeliaans landschap staren, met dansende boeren op de voorgrond. Op de achtergrond een middeleeuwse hoeve, verderop de contouren van een stad, zelfs de beroemde ekster vliegt door het zwerk.
Toen de tekening op de FET-redactie aankwam maakte de hoofdredactie zich toch enige zorgen: het was bekend dat Moulinsart, de vennootschap van Hergé’s weduwe die zijn nalatenschap beheerde, peperdure processen aanspande tegen eenieder die afbeeldingen van Kuifje gebruikte zonder hun toestemming. Het advocatenbureau van de FET werd ingeschakeld en die adviseerde negatief: de prent mocht niet verschijnen in Tijd-Cultuur. Vele jaren nadien is ze op discrete manier in mijn bezit gekomen. En kreeg spruitjeslucht voor mij, als Kleine Kunstcollectioneur, een nieuwe betekenis: de muffe lucht die om de auteursrechtenmaffia hangt van erfgenamen van Hergé, René Magritte, Andy Warhol en vele, vele anderen, die zich rijk maken met iets waar ze zelf geen enkele verdienste aan hebben.
Tot morgen.