Het was vier uur in de nacht toen ik gewekt werd door het gezang van een mezzosopraan. Het hoefde niet iedere nacht het lawaai van een generator te zijn. Ik hield mijn ogen gesloten tot ik hoorde dat het gezang niet van buiten kwam maar van binnen. Iemand zong vanbinnen in mijn middenrif. Het was een aria die ik niet kende of herkende. Soms klonk het als een oefenen van toonladders, hoge en lage tonen. Het zingen continueerde zonder dat ik er vat op had en zong zich door alles heen. Te wakker om nog te kunnen slapen, ging ik aan de tafel bij het raam zitten en luisterde naar de aria die zich in stanza's met af en toe een adempauze steeds in hogere tonen verder zong.
Ik sloeg het boek open dat voor mij lag en las de eerste zin: 'De avondrook steeg op boven de stad.' 763 bladzijden, meer dan 650 gedichten, gedrukt op 70…