Al bijna drie jaar geef ik één dag per week kunstgeschiedenis aan de Beeldacademie van Lier. Het is een van de weinige DKO-instellingen die eraan vasthoudt om het vak in haar aanbod op te nemen. Terecht, zo blijkt uit het grote aantal uiterst gemotiveerde studenten dat zich jaarlijks inschrijft om de cursus te volgen. Wat begon als een vervangingsopdracht, werd uiteindelijk een wekelijkse uitdaging die ik met zeer veel enthousiasme opneem. Die ligt niet alleen in het helder overbrengen van verhalen uit de kunstgeschiedenis, maar vooral in het openen van de geesten voor een benadering die buiten de klassieke verwachtingen kleurt. In het klaslokaal hing een zorgvuldig uitgewerkte tijdslijn die ons van de prehistorie tot het heden voerde. Het deed me nostalgisch terugdenken aan de klassen in de lagere school waar zulke opstellingen standaard tot het klasdecor behoorden. Een dergelijke blik op de geschiedenis bood jarenlang houvast, maar wordt vandaag stevig in vraag gesteld. De hiaten die decennialang in stand gehouden werden, moeten ingevuld, vrouwelijke kunstenaars worden postuum of op oudere leeftijd en masse uit de vergetelheid gehaald, onze westerse blik wordt uitgedaagd door nieuwe perspectieven, en onderwerpen die we als hedendaags beschouwen blijken al veel langer — vaak onder de radar van de institutionele en commerciële kunstwereld — te circuleren. Wie denkt dat het pleit beslecht is, moeten we teleurstellen. Elke week opnieuw stel ik vast – ook bij het samenstellen van dit blad — hoeveel werk er nog aan de winkel is. Niet alleen om ruimte te geven aan de verhalen van kunstenaars die in de luwte koppig volhardend een heel oeuvre opbouw(d)en, maar om blijvend alert te zijn in een almaar oppervlakkiger wordende wereld waar (des)informatie zich in steeds snellere nieuwsflashes en reels aan ons opdringt. Zo vaak hoor ik mensen om me heen zeggen dat ze de tijd niet meer vinden om te lezen. We gaan al scrollend door het leven en laten het na om ons nog echt te verdiepen in een onderwerp. Het is pijnlijk om vast te stellen dat deze trend zich ook manifesteert in onze publiek gesubsidieerde instellingen. Gebrek aan tijd wordt het grootste excuus, alles moet elkaar snel opvolgen, meer is niet genoeg. En toch zijn we het aan onszelf en aan onze kunstenaars verplicht om stil te staan, te reflecteren en wat zich aandient in een breder perspectief te plaatsen. Die belofte maakte onder andere het S.M.A.K. met haar laatste tentoonstelling Painting After Painting, waarin het werk van meer dan zeventig hedendaagse schilders samengebracht wordt met de ambitie om een balans op te maken van de recente evoluties en tendensen binnen de schilderkunst. In een land dat bekendstaat om zijn eeuwenlange schildertraditie is dat verre van een sinecure. Wat we alvast oppervlakkig leren uit deze expo is dat er inderdaad ook door de post-jarenzeventiggeneratie nog steeds gretig (figuratief) geschilderd wordt. En dat de mannelijke schilders vandaag de schijnwerpers moeten delen met hun vrouwelijke en non-binaire collega’s. Maar verder blijven de grote bevindingen over de hedendaagse schilderkunst uit. En dus is onze interesse gewekt, niet om hier een snel bij elkaar gepende review over te publiceren, maar om een gesprek ten gronde te initiëren. We zijn benieuwd naar hoe deze tentoonstelling tot stand gekomen is, welke criteria de curatoren gehanteerd hebben, welke historische perspectieven en inzichten ze in de weegschaal gelegd hebben, hoeveel studiobezoeken er afgelegd werden, hoe de keuzes voor de opgestelde werken verliepen, wie de selectie niet haalde en waarom, waarom de grens op kunstenaars geboren na 1970 gelegd werd, hoe over de opstelling beslist werd, hoe de kunstenaars hun al dan niet deelname ervaren en vooral wat we uiteindelijk al dan niet kunnen leren uit deze ambitieus opgevatte onderneming. Dit vraagt niet enkel om een gesprek met de curatoren, maar ook met kunstenaars, docenten en collega-critici.