Toen ik een aantal jaar geleden in Oorlog en Terpentijn van Stefan Hertmans las hoe zijn grootvader in het bos van Schiplaken als jonge soldaat vocht tegen het Duitse leger, ging er een schok door me heen. Ik ken dat bos namelijk van mijn kindertijd. Ik fietste er wekelijks door op weg naar mijn grootouders. Die woonden in Elewijt, het dorp waar de grote schilder Rubens ooit een kasteel betrok. Tot Oorlog en Terpentijn had niemand me ooit verteld over wat er zich tijdens WOI in onze dorpen en omliggende bossen afspeelde. Van mijn grootmoeder leerde ik wel uit eerste hand over het leven tijdens WOII, van katten die in de kookpot belandden tot het verwoestende bombardement op Dresden, waar mijn toen nog jonge grootouders getuige van waren. Die verhalen uit de Tweede Wereldoorlog maakten deel uit van mijn jonge leven. We speelden in de krater die in het bos naast ons huis herinnerde aan een bominslag, hetzelfde bos waar ook een bloedige vergeldingsactie plaatsvond nadat drie Brusselse jongelingen op 19 april 1943 in het nabijgelegen Boortmeerbeek een heldhaftige verzetsdaad pleegden. Hun overval op het 20ste transport dat afkomstig was uit de Kazerne Dossin in Mechelen en 1631 Joden naar Auschwitz zou voeren, gaf een aantal gedeporteerden de mogelijkheid om uit de trein te springen. Het was opnieuw Stefan Hertmans die me in een bijdrage van 16 december 2020 in de Groene Amsterdammer attent maakte op het boek Stille Rebellen van Marion Schreiber, een uitvoerige docu-roman over deze historische gebeurtenis. In datzelfde artikel beschrijft Hertmans hoe de Brusselse joodse advocaat Simon Gronowski als elfjarige knaap uit de bewuste trein springt die zijn moeder en zusje Ita tot in Auschwitz zal voeren. Hij haalt ook de vriendschap aan die later ontstaat tussen beeldhouwer Koenraad Tinel, zoon van een Vlaamse nazi, en Gronowski, en het boek Eindelijk bevrijd. Geen schuld, geen slachtoffer dat ze daar samen over maakten. Een vriendschap die Tinel in oktober 2018 ook huldigt met zijn beeld Embrace in Ganshoren, gemonteerd op een authentiek stuk treinrail van de lijn tussen Mechelen en Duitsland. Een eerbetoon aan deze verzetsdaad en de ontsnapping van Gronowski. Vandaag reconstrueert fotograaf Jo Struyven in het Joods museum van Brussel met ‘236’, Land(es)capes from the 20th Convoy het verhaal van de gedeporteerden van het 20ste konvooi. In 19 grote, sombere nachtelijke zwart-wit-beelden neemt hij de kijkers mee op dit oorlogstraject van leven en dood en richt hij de blik op het landschap dat de vrouwen, mannen en kinderen te zien kregen vanuit de trein en op het ogenblik dat ze eruit sprongen. De foto’s van Struyven worden in dialoog getoond met Die Wiedergutmachung (1989) en Our New Quarters (1986), twee schilderijen van Luc Tuymans die het eindpunt van deze deportatie en de vernietiging van de Joden in Europa oproepen. Terwijl ik de voorbije week mijn gesprek met Chris Dercon uitschreef en nadacht over de zeven ‘doodzonden’ die hij benoemt als de grootste uitdagingen voor de toekomst van de kunstwereld, bleven mijn gedachten hangen bij de eerste zonde die hij benoemde: op maandag hebben we te maken met la colère, de woede. Dercon spreekt over Oekraïne, Mosul, Afghanistan en de ambulances voor het patrimonium van de Zwitserse stichting Aliph. Maar in mijn hoofd spookt vandaag dat 20ste konvooi en het besef dat geschiedenis, leven en kunst altijd weer ontegensprekelijk op elkaar inhaken.