Maart is een maand die ik om verschillende redenen een warm hart toedraag. Ze luidt het begin van de lente in, het is de maand waarin mijn dochter geboren werd én de maand waar op de achtste dag wereldwijd de aandacht gevestigd wordt op de maatschappelijk kwetsbare positie van de vrouw. Al te vaak hoor ik de opmerking dat die dag stilaan overbodig wordt en dat de feministische strijd grotendeels gestreden is. Tal van onderzoeken — en spijtig genoeg ook onze dagelijkse praktijk — spreken dit nadrukkelijk tegen. Zowel op het vlak van aanwezigheid in (publieke) collecties, het percentage solotentoonstellingen, vertegenwoordiging door galeries, als de financiële waarde van hun werk scoren vrouwelijke kunstenaars schokkend lager dan hun mannelijke collega’s. Schokkend inderdaad, want elk cijfer dat ik onder ogen krijg doet me even naar adem happen. Slechts acht procent van de totale opbrengst van internationale kunstveilingen is afkomstig van werk van vrouwen, driekwart van de galeriehouders en kunstverzamelaars zijn man. In eigen land vertegenwoordigen de galeries gemiddeld slechts vijftien procent vrouwen en verdienen deze, eens de leeftijd van veertig gepasseerd, maar liefst de helft minder dan mannelijke kunstenaars. S.M.A.K.-directeur Philippe Van Cauteren stelde in een interview dat op 10 augustus 2022 verscheen in De Morgen dat ‘quota een gemakzuchtige oplossing zijn en het genderprobleem banaliseren’ en ook dat ‘geen enkel museum, veilinghuis of galerie de historische uitsluiting (van vrouwen) kan rechttrekken en corrigeren’. Wel kunnen ze, aldus Van Cauteren, ‘alerter zijn voor deze problematiek en meer de gelijkheid opzoeken’. Hij verwijst hierbij ook naar de media die ‘onder impuls van musea, de perceptieverandering rond vrouwelijke kunst in gang kunnen steken en zo de loonkloof eventueel kunnen dichten.’ Vanzelfsprekend voel ik me als directeur van dit eigenste kunstblad persoonlijk aangesproken. En toegegeven, ook al bestaat onze kernredactie vandaag uit zeven vrouwen en drie mannen, het blijft een maandelijkse uitdaging om het genderevenwicht in onze verslaggeving te bewaken. Het is trouwens lang niet het enige evenwicht waar we vandaag alert voor willen zijn. In tegenstelling tot Philippe Van Cauteren geloof ik wel sterk in het hanteren van quota. Want ook al krijgen vrouwen in de kunstwereld vandaag stilaan meer visibiliteit en groeit ook het bewustzijn rond de marktwaarde van hun werk gestaag, met enkel ‘alertheid’ zullen we het grote verschil niet maken. In 2019 bleek dat slechts elf van de zesenzestig solotentoonstellingen die het S.M.A.K. tijdens de tien voorafgaande jaren organiseerde gewijd waren aan vrouwelijke kunstenaars. En begrijp me niet verkeerd, dit probleem stelt zich lang niet alleen in het S.M.A.K., maar kunnen we doortrekken naar zo goed als al onze culturele organisaties. Als ik er alleen al de persberichten waarmee onze redactie dagelijks overspoeld wordt op nalees kan ik immers niet anders dan vaststellen dat de samenstelling van discussiepanels, groepsshows, tentoonstellingsprogramma’s en collecties overwegend mannelijk blijft. Die structurele ongelijkheid wordt niet ongedaan gemaakt door enkel goede voornemens, maar door het even structureel doorvoeren van nieuwe criteria en ja ook quota. Kunstenaar Jeannette Slütter daagde ons uit om op de cover de namen te plaatsen van alle personen en kunstcollectieven die in dit nummer vermeld worden. De hoofdartikels zijn (zonder dat we daar quota voor instelden) gewijd aan vier vrouwen, een queer persoon, twee non-binaire personen en een kunstcollectief. Van de in totaal 233 namen die voorkomen in de artikels zijn er vijfennegentig van vrouwen. We doen er dus goed aan om in de toekomst niet alleen te werken aan de zichtbare perceptie, maar om onze aandacht aan te scherpen voor de werkelijke, veelal onzichtbare cijfers en feiten.