De Verbeke Foundation viert haar vijftienjarig jubileum met Sans dieu, sans maître, sans roi et sans droits, een grote tentoonstelling die uitsluitend gewijd is aan de eigen collectie. Eshter De Soomer bezocht hem op een snikhete junidag. Binnenkomen bij de Verbeke Foundation is je verwonderen: over de imposante aard van de objecten en over hoe al die reusachtige dingen daar geraakt zijn.
Bij het betreden van een white cube moet ik altijd een soort ongemak overwinnen. De maniakale opgeruimdheid van zo’n plek creëert de illusie dat er strikte criteria zouden bestaan over wat binnen het stofvrije en schijnbaar neutrale kader van de tentoonstellingsruimte past en wat in de chaos erbuiten hoort. Ook: dat er überhaupt een herkenbare lijn te trekken zou zijn tussen binnen en buiten. Tussen kunstobjecten en andere dingen.
Goed dus dat er plekken als de Verbeke Foundation bestaan, die even graag werk van kunstenaars tentoonstelt als objecten waar geen kunstenaar aan te pas is gekomen, en dat zowel binnen als buiten. Dit jaar viert de Foundation zijn vijftiende verjaardag met Sans dieu, sans maître, sans roi et sans droits, een grote tentoonstelling die uitsluitend gewijd is aan de eigen collectie. Ik bezocht hem op een snikhete junidag, maar voor ik de koelte van de binnenruimtes opzocht, wilde ik me eerst laten overdonderen door wat er buiten opgesteld staat. Wagons, kranen, containers en een Russische MI 26T – de grootste helikopter ter wereld, die Geert Verbeke onlangs toevoegde aan de collectie. Binnenkomen bij de Verbeke Foundation is je verwonderen: over de imposante aard van de objecten en over hoe al die reusachtige dingen daar geraakt zijn.
Die verwondering blijft je ook in zijn greep houden in de gigantische loods en de serres, waarin het gros van de collectie is ondergebracht, en op het 12 hectare grote natuurgebied errond. Dat heeft met de schaal van de objecten zelf te maken, maar evenzeer met de schaal van de collectie en de uitgekiende systematiek waarmee ze is tentoongesteld. Geen kale witte muren met een occasioneel werk hier, maar doeltreffend gecomponeerde overdaad.
Te beginnen met een gigantische wand met maar liefst 164 collages en assemblages. Het is een assemblage op zich, en een voorafname van wat volgt. Vlinderverzameling van Marianne Stroband bijvoorbeeld, een wetenschappelijk aandoende collectie van negentien esdoornzaden en één vlinder. Een werkje dat onze verhouding tot de natuur bevraagt, en waar ik evenzeer hints in vind naar The Accused van Mark Dion verderop, een ruimte vol beschuldigend starende opgezette dieren, als naar de Schillenbeesten van Couzijn van Leeuwen, een verzameling schijnbaar gedroogde dierenhuiden, die gemaakt zijn van fruitschillen. De filmstills uit Image de la vie et de la mort van Dieter Appelt lopen dan weer vooruit op de vele werken die de dood, het leven en de schemerzone daartussen als onderwerp nemen. Terwijl je voor de wand staat hoor je de dood al zingen, want even verderop staan de morbide werken van biokunstenaar Martin uit den Bogaard: een dode vogel en een menselijke vinger aangesloten op voltmeters, die de energie van de processen in de composterende lichamen omzetten in klank.
Een wand vol collages en assemblages dus, en dat is geen toeval. Geert Verbeke en Carla Verbeke-Lens bouwden in ruim 30 jaar een indrukwekkende collectie op, waarvan het gros in het collagemuseum op het noordelijke gedeelte van de site te bezoeken is. De delicaat gearrangeerde snippers van Sélim Sasson vinden er een plek naast de uitgepuurde, kleurrijke beeldtaal van Marcel Mariën en het hilarische plakwerk van Gilbert Senecaut – overigens lang geleden dat ik nog zo goed gelachen heb bij een tentoonstelling.
Misschien is het wel die collagecollectie die je als het hart van de Foundation kunt beschouwen. Niet omdat ze de rest van de verzameling zou overschaduwen, wel omdat de aard van de collage bepalend is voor het DNA van deze plek. ‘In een collage kun je alles verwerken’, zo staat het in de indrukwekkende catalogus die de Verbeke Foundation naar aanleiding van haar jubileum uitbrengt. En verder: ‘Niets wordt afgedankt of weggegooid. Als je tenminste de kunst verstaat van de verwarring, van het vermengen en samenbrengen van verschillende materialen.’
Het is die kunst van de verwarring die stichters Geert Verbeke en Carla Verbeke-Lens beheersen. Niets wordt hier weggegooid. Er is geen strikte lijn tussen binnen en buiten, tussen tentoonstellingsruimte en functionele ruimte (getuige daarvan de werken in de toiletten), tussen kunst en natuur, zelfs niet tussen leven en dood. Het rebelse karakter van de collage, waaraan een onwil ten grondslag ligt om de dingen als rest te beschouwen, loopt als een rode draad door de volledige collectie en door de jubileumtentoonstelling. Hier wordt kunst verzameld zonder acht te slaan op regels en conventies. ‘Sans dieu, sans maître, sans roi et sans droits’ dus, naar de uitspraak van kunstverzamelaar, kunstenaar en collagist E.L.T. Mesens, waaraan de Verbeke Foundation in 2011 nog een retrospectieve wijdde.
‘Ist das Kunst oder kann das weg?’, zegt men in Duitsland graag al grappend bij rondslingerende rommel. De Verbeke Foundation ontmaskert de schijnbare tegenstelling tussen (hedendaagse) kunst, kitsch, gebruiksobjecten en rommel al vijftien jaar met bravoure. De afgedankte bruine verkeersborden die vroeger langs snelwegen toeristische trekpleisters aankondigden en nu als een keurig geordend archief in de overwoekerde tuin te raadplegen zijn, hebben er evenzeer een plaats als de expressieve beeldhouwwerken van Floris De Cuyper – een nieuw project van de stichting trouwens. Wunderkammer, avonturenpark, opslagplaats, archief en museum – de Verbeke Foundation is het allemaal tegelijk. Het geheim achter die schijnbare eclectiek is een talent voor verwondering, wars van pretentie of vastgeroeste denkkaders.