Voor het oktobernummer van HART blikte ik, samen met kunstenaar Guy Van Bossche, vooruit op de twee komende tentoonstelling rond David Hockney in Bozar: eentje met een overzicht van zijn carrière via de werken uit de Tate-collectie, de tweede met nieuwe werken die hij tijdens de lockdown van 2020 op zijn iPad maakte. In het gezelschap van Guy Van Bossche, een inspirerende gesprekspartner (niet alleen waar het Hockney betreft), begeef ik me naar Brussel voor de opening van die langverwachte en nu al veelbesproken dubbeltentoonstelling.
Tijdens onze voorbeschouwende reflectie – een maandje geleden – zaten we op het zonovergoten strand van Knokke wijn te sippen. Inmiddels heeft de herfst zich al volop gemanifesteerd. De regen, wind, vallende bladeren en jassen met opgetrokken kragen zijn terug. Ik verwacht in Bozar dan ook Hockney’s zonnigheid en frisse, heldere kleuren ter compensatie.
Bij het binnenkomen van het museum stoten we op enkele bekenden, die meteen van wal steken over de nieuwe ‘iPad-werken’ van Hockney: de ene is vol lof, de andere vindt het maar overschat. Nog iemand anders besluit wijselijk niets te verklappen om onze eerste indruk niet te verpesten. Laten we zeggen dat we op voorhand dus het meest benieuwd zijn naar de tweede, kleinere tentoonstelling The Arrival of Spring, Normandy, 2020. De dwangbuis van het chronologische parcours (nog steeds mede bepaald door coronamaatregelen) staat ons echter niet toe om dit deel eerst te bezoeken.
We duiken in de jaren zestig en Hockneys beginjaren. Bij het zien van de etsreeksen A Rake’s Progress (1961-63) en Illustrations for Fourteen Poems from C.P. Cavafy (1966) wordt Van Bossche terug in de tijd geworpen. ‘Je moet je mij maar eens inbeelden als jongeling,’ zegt hij. ‘Ontevreden over mijn eigen grafische opleiding, zonder te kunnen benoemen waarom. Dan zie je dit soort werken en ken je vanzelf het antwoord: deze frisse hedendaagsheid was voor mij nieuw. Zonder dat je iets van kunst kent, zie je dat dit goed is.’
Twee mooie ‘zwembadschilderijen’, Peter Getting Out of Nick’s Pool (1966) en California (een latere kopie van een werk uit 1965) zijn prachtig met elkaar in dialoog gebracht. De naaktheid van de mannelijke hoofdpersonages is niet choquerend, maar genormaliseerd. Ze genieten, compleet onbewust van de kijker, zorgeloos van het water en de zon. ‘Het water is in beide werken op een gelijkaardige, surrealistische manier aangegeven,’ bemerkt Van Bossche. ‘En vooral in California is de abrupte afhandeling van de ledematen, de schijnbare onbeholpenheid in de anatomie, zo aantrekkelijk.’
In topstukken als Mr and Mrs Clark and Percy (1970-71) en George Lawson and Wayne Sleep (1972-75) brengt Hockney veel meer realisme in zijn werk. ‘Bij dit soort werken verloor ik mijn aandacht voor hem,’ bekent Van Bossche. ‘De portretten boeien me amper, de kleuren zijn mat. Dan ben ik persoonlijk veel meer te vinden voor zijn vroege werk The First Marriage (A Marriage of Styles I) (1962), toen er expressieve Baconiaanse toetsen in zijn unieke popart-interpretatie slopen en toen hij nog surreële kleuren, oneffenheden en schetsmatige elementen toeliet.’ Toch zit veel kracht in de details: de manier waarop de hand van Mr Clark abrupt is afgebroken, de manier waarop zijn voeten hoekig in het tapijt verdwijnen, de compleet misplaatste, onafgewerkte lamp-vaas rechtsonder: dat, en niet de verveelde blik van Mrs Clark of de rug van de kat Percy, is wat het schilderij sterk, hedendaags, en ‘Hockney’ maakt. Neemt niet weg dat het wereldberoemde domestieke portret veel emotie mist; de warme, menselijke vertedering van werken als One Night (1966), My Parents (1977) of Portrait of Mother I, II en III (1985).
Het retrospectieve parcours gaat naadloos over in de vervolgtentoonstelling The Arrival of Spring, Normandy, 2020, met de prints (op middelgroot formaat) van iPadtekeningen die Hockney maakte tijdens de lockdown. In principe zijn deze ‘iPadwerken’ perfect Hockneyaans: de kunstenaar is altijd op zoek geweest naar nieuwe media en technologieën. ‘I haven’t stopped painting or drawing — I've just added another medium,’ zoals hij in het persbericht van Bozar geciteerd wordt. Hij was nooit louter een schilder – eigenlijk zijn er meer druk- en prentwerken in de tentoonstelling dan doeken. In the studio (2017) is hier een schitterend voorbeeld van: een gigantische panoramische print waarin we David Hockney in zijn atelier zien, omringd door eigen werk. Op het labeltje heet het een ‘fotografische tekening’; het gaat om een samenstelling van meer dan 3.000 foto’s en dat is te zien bij een oplettende blik, die de surrealistische perspectiefwissels en collagemarkering opvangt.
Toch ontbreekt er voor Van Bossche iets in die nieuwste reeks. Hij is zelf, zou ik zeggen, een schilder en tekenaar ‘pur sang’. Daarmee bedoel ik niet iemand die geen andere talenten heeft, maar wel iemand die enorm geniet van de materialiteit van zijn geliefde media. ‘Ik mis de textuur van een schilderij,’ zegt hij. ‘De werken zijn heel vlak, we zien schijnbaar enkel een topcoat, alsof het een schminklaag is. Natuurlijk is dat niet zo, want in zekere zin zijn ze ook opgeladen met zijn levenservaring. Ze hebben de totaliteit van de reeks nodig, want elk individueel werk is eigenlijk niet sterk genoeg.’ En die reeks is groot: het gaat om niet minder dan 116 prints, waarin toch ergens de geur en straling van de lente voelbaar zijn, en Hockneys hand toch nog zichtbaar is. De discussie print-versus-schilderij nodigt uit om na te denken over de reproduceerbaarheid van een kunstwerk, de materialiteit van een beeld; een volgende stap in de reflecties die ontstonden toen fotografie nog nieuw was en waar Hockney altijd deel van heeft uitgemaakt.