Bestaat er in de schilderkunst zoiets als een raamvertelling? Bij Caroline Walker lijkt dat, in ieder geval letterlijk, het geval te zijn. In de meeste van haar schilderijen is een vrouw te zien die haar beroep uitoefent of in een huiselijke activiteit is verwikkeld — een verkoopster, een schoonmaakster, een kapster of een moeder. We zien de scène door een raam, of door iets wat op een lijst of venster lijkt. Het feit dat Walker zo'n kader expliciet in beeld schildert, schept distantie tot het tafereel. We zien een scène, maar we staan erbuiten, horen zelf niet bij de actie. En in die distantie voelt de schilder zich in haar element, daar ontvouwt zich wat ze ons 'te vertellen' heeft.
De figuren hebben geen weet van de blik die op hen rust, ze gaan hun rustige gang, kijken de kijker niet aan. En andersom hoeft de schilder of kijker zich niet te concentreren op sociale interactie, zoals die zou plaatsvinden als we werkelijk binnen zouden staan, in de bakkerswinkel, of in het restaurant dat is afgebeeld. Dit geeft de ruimte om het tafereel louter visueel te beschouwen, zich door details te laten meevoeren, te concentreren op het licht dat valt, of de figuur puur op grond van lichaamshouding en kleurstelling te duiden. Het effect van deze benadering is dat je je kunt afvragen wat nu eigenlijk de hoofdzaak is in deze schilderijen. Gaat het over de vrouwen die zijn afgebeeld? Over hun positie of (on)zichtbaarheid in het leven, over het werk dat ze doen, over een verhaal waarin ze verwikkeld zijn? Of gaat het over schilderen, over hoe we door te kijken de wereld leren kennen, of althans ons een beeld daarvan vormen?
De schilderijen zijn terughoudend als het erom gaat de vrouwen te portretteren. Ze zijn eerder verschijningen dan individuen. Eigenlijk zijn we met Walkers benadering terug waar de schilderkunst lange tijd haar basis vond, in de zichtbare realiteit. Het werk ontwikkelt zich in het interpreteren van een visueel gegeven, wat leidt tot een cultuuren tijdsbeeld. Het is onze tijd, met winkels zoals die in Londen, Brussel of Amsterdam te zien zijn, inclusief mondkapjes, stijlen, bezigheden of lichaamshoudingen zoals we die kennen. Het is curieus dat deze observerende benadering, na decennia van moorden brandgeroep over wat de schilderkunst niet meer zou kunnen, nu weer omarmd wordt. Het is, in zekere zin, niets-aan-de-hand schilderkunst, die 'gewoon' gaat over goed kijken naar de werkelijkheid en van daaruit de wereld interpreteert.
Walker doet dit kalm en op overtuigende wijze. Elk schilderij heeft een andere temperatuur, variërend van kil — een modern trappenhuis, hard kunstlicht bij de bakker — tot een oranjewarme huiselijke gloed. Een speciaal plezier komt vrij in de behandeling van details, zoals in Couch (2016), waar een glas op tafel staat dat, als je goed kijkt, geen bovenrand heeft, en waarvan de inhoud (ik houd het op een Aperol) eigenlijk buiten het glas buikt. Juist door zulke schilderkunstige vrijheden werkt het schilderij, en verschijnen er kleine kleurvlammen in alledaagse interieurs. Schilderen gaat net zozeer over het weglaten van informatie, als over dingen extra aanzetten om ze zichtbaar te maken. Ook al oriënteert ze zich aan de werkelijkheid, de schilderkunst is ook altijd interpretatie en transformatie. Daarbij komen keuzes hoe de aandacht door een ruimte wordt geleid.
Natuurlijk gaat het in zekere zin ook om de afgebeelde vrouwen. Deze komen in beeld via de blik van een vrouwelijke schilder, wat op zich al een verschil is met veel voorgaande schilderkunst. Walker creëert daar ruimte, om niet te zeggen territorium, eenvoudig door consequent over meerdere jaren louter vrouwen te schilderen in allerlei situaties en milieus. Daarin is ze specialist geworden. Het is haar vaste beeldmotief en deel van haar motivatie is om wat makkelijk over het hoofd wordt gezien, daarmee in beeld te krijgen. Zo zijn de vrouwen en hun posities, hun bezigheden, hun precaire of juist gewaardeerde plek op de maatschappelijke ladder, een vertelling binnen de kijkdoos die een schilderij hier is.
In sommige van de grotere werken lijkt het alsof de kunstenaar met de constructie van de ruimte gestreden heeft. Als je kaders, vensters en verticalen zo expliciet in beeld brengt, wordt ook dat een onderwerp op zich, een formele uitdaging. Het slagen of knellen van het schilderij wordt mede afhankelijk van hoe het kader staat, waarbij het er enerzijds om gaat dat de ruimte door de kijker wordt geaccepteerd als levensecht, maar anderzijds ook dat ze bijzonder of vreemd genoeg is om naar te willen kijken. Tegenover de soms wat geforceerde constructies in het groot, komt Walker op klein formaat nooit in de problemen. Daar is ze juist losjes en virtuoos en lijkt alles als vanzelf op zijn plek te vallen.
Een hoogtepunt vormen twee bij elkaar horende kleine schilderijen, Joy 10.30am, Hackney en Joy 11am, Hackney (beide 2019), waarin een vrouw van kleur respectievelijk aan een tafel zit en in de badkamer voor de spiegel staat. Meer dan dat we ons fixeren op het feit dat de vrouw van kleur is, of wat haar rol precies is, valt hier op hoe het schilderij van kleur is, met een hoofdrol voor extra rood aangezette partijen. Daar waar het bijna pijn doet aan de ogen, wordt het schilderij mooi en wordt een alledaagse ruimte een beeld met zwier en spanning.
Het bijzondere aan Walkers werken is hoe ze met hun onspectaculaire voorkomen kracht ontwikkelen. Ze mikken niet op het grote effect in verf, of op pamflettisme in vrouwenzaken. Het is juist via gespreide, maar subtiele aanhoudende aandacht dat de schilderijen tot werking komen.