Wenen mag dan een historisch beladen stad zijn, aan hedendaagse kunstgaleries en off-spaces is er beslist geen gebrek. Die laatste zijn opgelijst in de Independent Space Index, en zouden een aparte studie verdienen om hun rijkdom en diversiteit recht aan te doen. Maar ook hier blijkt het weerom hoe de twee kunstscenes – profit en non-profit – elkaar onderling kunnen versterken binnen één lokaal klimaat. De genereuze financiële overheidssteun is voor velen weliswaar een extra duw in de rug om nieuwe initiatieven op te starten, waaruit ook het commerciële circuit uiteindelijk profijt haalt. Maar hoeveel galeries en beurzen zijn er eigenlijk nodig? Wenen beschikt op dit moment over drie kunstbeurzen: SPARK, dat dit jaar voor het eerst plaatsvond in juni, viennacontemporary, telkens in september, en de off-fair PARALLEL die ironisch genoeg nu doorgaat in de week ná viennacontemporary. Het roept de vraag op: is dit alles niet te veel van het goede? Verliest de Weense kunstwereld niet aan kwaliteit wat het wint aan kwantiteit?
Viennacontemporary
Viennacontemporary is een beurs die in 2015 van start ging in de omvangrijke Marx Halle – waar nu SPARK plaatsvindt – maar de laatste paar jaar wat in het slop is geraakt. Er was aardig wat verloop in de artistieke leiding, en tijdens de coronacrisis werd beslist om online viewing rooms in te richten en een online magazine te starten. Stuiptrekkingen dus, van een businessmodel dat misschien al langer op de schop moest gaan. Nochtans schuilt er heel wat potentieel in een geografische focus op de Centraal- en Oost-Europese kunstscene. In juni van dit jaar werd beslist om Boris Ondreička aan te stellen als artistiek directeur, een boude keuze die de beurs een nieuw élan diende te bezorgen. Men koos er ook voor om de beurs te vervroegen naar begin september en samen te laten vallen met het internationale galeriefestival Curated by. De keuze voor Ondreička stemde tal van galeristen opnieuw hoopvol over het beursformat – onder andere grande dame Ursula Krinzinger – en dat is ook begrijpelijk. Interessant aan zijn profiel is het hybride karakter ervan, als kunstenaar, theoreticus, zanger en evengoed als curator, onder meer voor Soros centre for contemporary arts in Bratislava en Thyssen-Bornemisza Art Contemporary in Wenen, waar hij verschillende tentoonstellingen heeft samengesteld. Ondreička komt uit de underground en werkt voor de economische elite, en ziet daar – als volbloed accelerationist – absoluut geen graten in. Het onderscheid tussen mainstream en underground, tussen kunstmarkt en artist-run, is vandaag slechts een hersenschim, zoals hij beweert in een recent interview:
“[T]hese days there’s absolutely no strict division between what is official and what is not official – so even if we’re talking about off-spaces which we would like to integrate into our fair both mentally and intellectually to add to the whole cosmology of our activities, it doesn’t mean that those things are not official. These things only operate on different production and economical bases.”
Toch werden ook dit jaar de wenkbrauwen gefronst tijdens viennacontemporary, zeker in de lokale pers die niet bepaald mals was. Wellicht heeft dat iets te maken met de locatie: de Alte Post, een voormalig postgebouw dat op dit eigenste moment volledig in de steigers staat, en daardoor niet bij iedereen in de smaak zal vallen, bijvoorbeeld als je hoge hakken of een maatpak draagt. En toegegeven, de rigoureuze booth-scenografie voelde veelal claustrofobisch aan. De vraag is echter wat Ondreička daadwerkelijk kon bewerkstelligen in het beperkte tijdsbestek van een aantal maanden. Vooral op lange termijn zal hij zijn stempel kunnen drukken, dus is het beter om hem op dit moment het voordeel van de twijfel te gunnen – en de twijfel heeft veel voordelen. Het ruikt ernaar dat viennacontemporary eerder street cred heeft willen inkopen met de keuze voor Boris Ondreička, maar een profiel als dat van hem – te meer als scharnierfiguur tussen Oost- en West-Europa – blijft nog steeds stukken hoopgevender dan de aanstelling van een manager zonder enige artistieke of inhoudelijke visie.
Alle kritiek ten spijt: ik verneem uit betrouwbare bronnen dat er op de 2021 editie van viennacontemporary goed verkocht is geweest. En voor velen is dat uiteindelijk wat telt. Of zoals een jonge galeriehouder – die voor de gelegenheid een reeks schilderijen toonde – me knipogend zei: kunst moet hangen, naar een bekende boutade van Martin Kippenberger. Zijn vrolijke cynisme bevalt me wel, en de context maakt het nog beter. Kippenberger kocht ooit een vroege reeks van zes aluminium smiley’s van Andrea Fraser in de voormalige Galerie Christian Nagel te Keulen. Hij wilde ze vervolgens ophangen in de Paris Bar te Berlijn, maar de werken vielen steeds weer van de muur. Waarop Kippenberger Fraser duidelijk maakte: Kunst muß hängen. In 2001 nam Fraser dit als aanleiding om in de galerie een re-enactment te doen van een spontane, dronken dinner speech die Kippenberger in 1995 had gegeven in de Oostenrijkse Club an der Grenze.
Curated By
Dat kunst moet hangen is voor vele galeries en beurzen een evidentie, maar in het geval van Kippenberger en Fraser – voor wie kunst en leven nauw samenhangen – is het statement enkel ironisch te begrijpen. Curated By, het jaarlijkse, gesubsidieerde event waarbij Weense galeries internationale curatoren uitnodigen om expo’s samen te stellen, koos dit jaar voor comedy als inhoudelijk leidmotief. Het inhoudelijk vertrekpunt is een essay van Estelle Hoy over het onderwerp, opgesteld in een spitante en licht provocatieve stijl. De aangestelde curatoren reageerden op hun beurt met de presentatie van een uitgekiend ensemble van kunstwerken in de galerieruimte, dat veelal vergezeld ging van slecht geschreven of zelfingenomen curatorial statements. En alsof er nog niet genoeg discursief gewicht in de schaal lag, besloten de meeste galeries ook het comedy-themanummer van Texte zur Kunst aan het onthaal te etaleren en interviews met de curatoren op de website te plaatsen. Kunst moet hangen binnen een discursief kader, wat een halsstarrige premisse! Nu goed, een aantal tentoonstellingen wisten niettemin te overtuigen.
Bijvoorbeeld in EXILE, waar curator Cindy Sissokho this is a love poem maakte. Vanuit een zwart feministisch perspectief verkent ze de grenzen van humor in de werken van jonge kunstenaars als Autumn Knight, Mona Benyamin, Rosa-Johan Uddoh en Tanoa Sasraku. Een aantal van de werken zijn online te bekijken op het pas gelanceerde EXILE TV. Een bijzondere vermelding ook voor Francesco Tenaglia, die een op een meer ingetogen en poëtische manier een aantal kunstpraktijken met elkaar in dialoog brengt te VIN VIN Gallery, van o.a. grafisch talent J. Parker Valentine en jonge revelatie Isabella Costabile. Ook bij Galerie Martin Janda een meer originele aanpak door Francesco Pedraglio, die de mythe als een vorm van beeldend denken centraal stelt. Sterke werken van Sophie Jung, Lukas Thaler en Simon Dybbroe Møller, naast spoken word-bijdragen van o.a. Holly Pester en Luis Felipe Fabre. Bij Galerie Hubert Winter zijn de werken van Libanese kunstenaar Charbel-joseph H. Boutros niet te missen. Tot slot lijkt het niet toevallig dat de beste tentoonstelling tijdens Curated By werd samengesteld door een kunstenaar, Jannis Varelas, die carte blanche kreeg in de projectruimte van Galerie Krinzinger (Schottenfeld). Het resultaat heet On the level or the man who fell out of bed, een schalkse expo die de pedante sérieux weet te ondermijnen met tal van topwerken van onder meer John Bock, Atelier Van Lieshout, Mike Kelley & Paul McCarthy, Meret Oppenheim, Jon Rafman, Paul Thek en Varelas zelf.
Kunsthalle Wien
Voor ik Wenen verlaat heb ik nog een afspraak in de Kunsthalle Wien, waar ik word opgewacht door Ivet Ćurlin, een van de leden van het collectief WHW (What, How & for Whom). Meer dan twee jaar geleden stapte Nicolaus Schafhausen op als artistiek directeur van de Kunsthalle, vanuit een bezorgdheid om het oprukkende nationalisme in Oostenrijk. Een merkwaardig argument op het eerste zicht, gezien de instelling volledig door de stad Wenen (met een socialistisch bewind) gefinancierd wordt. Maar zijn radicale beslissing zegt wel degelijk iets over de zgn. Orbánisatie van Oostenrijk onder de huidige conservatief-groene coalitieregering, met populist Sebastian Kurz voor de tweede maal aan het roer. Met het vertrek van Schafhausen in 2019 kwam er een gans nieuw directiemodel in de plaats: het collectief denken en handelen van WHW. Drie vrouwelijke leden van het curatorencollectief, opgericht in Zagreb in 1999, pleiten voor meer pluraliteit binnen het artistiek programma en willen de dialoog aangaan met verschillende gemeenschappen, eerder dan een uitgesproken discursieve koers te kiezen. Hiermee blijven ze trouw aan drie aan Marx ontleende economische basisprincipes die hun praktijk van bij het begin hebben geïnformeerd: wat, hoe en voor wie.
Begin 2020 nam het programma een forse doorstart, met een conferentie en performances, gevolgd door de eerste groepstentoonstelling ... of bread, wine, cars, security and peace die op Internationale Vrouwendag opende maar om helaas om welgekende redenen vroegtijdig moest sluiten. De centrale vraag – die naar de mogelijkheid van het “goede leven” – bleek nochtans brandend actueel. What if I devoted my life to one of its feathers?, de titel van de huidige tentoonstelling, is ontleend aan een gedicht van Cecilia Vicuña, met Miguel A. López als curator. De overkoepelende thematiek is nogal breedvoerig, maar dat is begrijpelijk voor een omvangrijke presentatie als deze, met een veertigtal deelnemende kunstenaars.
Tal van werken leggen de klemtoon op het ecologisch potentieel van inheemse kennis in het herstel van menselijke relaties tot de natuur en tot elkaar. Centraal in de immense kunsthal hangt een prachtig werk van Vicuña: Burnt Quipu (2018), gigantische wollen koorden met knopen erin die de kleurenpallet van bosbranden evoceren. De Inca's gebruikten het systeem van de quipu’s om allerlei informatie weer te geven en vast te leggen – een soort van schrift dus. Verschillende inheemse artistieke praktijken krijgen een plaats in de tentoonstelling – zoals die van de Peruviaanse Santiago Yahuarcani en Roldán Pinedo/Shöyan Sheca – en dat leidt tot een aangename visuele en inhoudelijke dialoog. Daarnaast kijkt López ook naar kunstenaars die politiek vanuit poëtische hoek benaderen, zoals in de suggestieve film Pre-Image (Blind as the Mother Tongue) (2017), die Hiwa K eerder voor documenta 14 produceerde.
In de inkomhal van de Kunsthalle zien we de nieuwe installatie M-otherland (2021) van de van oorsprong Azerbeidzjaanse kunstenaar Babi Badalov, die zelf een traject als vluchteling heeft afgelegd. Zijn eigengereide visuele poëzie getuigt van de onvermijdelijke spraakverwarring en tegelijk onmogelijke terugkeer. Een meer activistische ondertoon is te vinden in het werk van Victoria Santa Cruz, met haar iconische gedicht Me gritaron: ¡Negra! (1978), of bij Zapantera Negra, een internationale groep kunstenaars-activisten die de erfenis van het Zapatistisch Nationaal Bevrijdingsleger (Mexico) koppelt aan die van de Black Panther Party (Verenigde Staten).
Zoals ook Ivet Ćurlin zelf beaamt, is de uitrol van een nieuw collectief model voor de Kunsthalle Wien verre van evident, maar de keuze voor WHW is op dit moment best toe te juichen. Hopelijk zal een andere methodische aanpak ook in de toekomst blijvende sporen weten na te laten. In welk sociopolitiek klimaat dat zal gebeuren is vooralsnog niet eenduidig uit te maken, maar zoals dat gaat met klimaten: we dragen er allen de verantwoordelijkheid voor.