Alles over kunst

Inzicht  HART Nr. 201

Expo

Museumdramaturgie

De nieuwe vleugel van Z33
Pieter  T'Jonck

Praktische info

Op 14 maart opent Z33 voor het grote publiek met drie tentoonstellingen: The Time of Work, The Work of Time (beide tot 10 mei) en Currents #7: Birds of a Feather (tot 26 april). Tijdens het openingsweekend staan er verschillende performances en andere activiteiten op het programma. Z33 – Huis voor Actuele Kunst, Design & Architectuur, Bonnefantenstraat 1, Hasselt. Open wo-ma van 11-18 u. www.z33.be

Tussen de wedstrijd voor een nieuwe vleugel voor Z33 in Hasselt en de oplevering ervan lagen acht jaar. Het wachten loonde echter de moeite. Het ontwerp van de Italiaanse architecte Francesca Torzo is een klein wonder: het weerspiegelt de bestaande context – het begijnhof, de Vleugel ’58 en de stad – op een briljante manier. Maar het dwingt curatoren wel om zich tot die architectuur te verhouden. Vandaar dat we Pieter T’Jonck, medewerker van dit blad en tevens curator van een van de openingstentoonstellingen, The Time of Work, vroegen om naar aanleiding van zijn ervaring met het gebouw een stuk te schrijven.

Z33 nieuwbouw (gevel Bonnefantenstraat met inkom rechts) (c) Olmo Peeters

In het enthousiasme van het expo-jaar 1958 liet de provincie Limburg een Museum oprichten aan de rand van het Begijnhof, dat kort na de oorlog zelf ook museum werd. In 1996 fuseerden beide instellingen tot het Provinciaal Centrum voor Beeldende Kunst (PCBK). Na een directiewissel werd dat zes jaar later omgedoopt tot Z33, een naam afgeleid van het adres, Zuivelmarkt 33.

Z33 positioneerde zich van bij aanvang niet als Museum, maar als kunsthal, die ‘actuele kunst en vormgeving samen (brengt) in thematische projecten waaraan ook andere disciplines worden verbonden’. Z33 presenteerde die projecten zowel in de ’58-vleugel als in de grillige kamers van de begijnhofhuisjes. Allengs werd ook de begijnhoftuin tussenin een belangrijk platform.

Al snel bleek dat deze infrastructuur niet volstond. Bovendien was het voor de zichtbaarheid van Z33 een handicap dat de ingang van Vleugel ’58 niet aan de straat, maar aan de Begijnhoftuin lag. Maar uitbreiding leek onmogelijk, omdat het Begijnhof een beschermd Monument was en niemand aan de Vleugel ’58 wilde raken. Tot het aanpalende schoolgebouw kwam leeg te staan. Een gedroomde kans. Het terrein ervan strekte zich uit tot aan de oude loop van de gedempte Paardsdemer die het Begijnhof afgrenst.

De Provincie organiseerde daarop een wedstrijd. Gerenommeerde bureaus als DVVT en XDGA (België), Yunio Ishigama (Japan), SO-IL (New York City, USA) namen er aan deel, maar ook de vrij onbekende Italiaanse Francesca Torzo – een ex-medewerker van ‘starchitect’ Peter Zumthor. XDGA stelde een ‘museummachine’ naast de Vleugel ’58 voor. DVVT behield de school en plaatste een etage bovenop de bestaande vleugel. Ishigami zag heil in een artificiële heuvel met daaronder een enorme tentoonstellingshall. SO-IL bedacht een slimme configuratie van overhoeks verbonden zalen – naar het model van Holleins museum in Mönchengladbach – als een filter tussen straat en de begijnhoftuin.

Maar het was dus Torzo die het haalde, met een ontwerp dat zich op het eerste gezicht bescheiden en dienstbaar schikt naar de bestaande context. Bij nader toezien is het echter een architecturale gebeurtenis van de hoogste orde.

Z33 nieuwbouw (steeg gelijkvloers) (c) Olmo Peeters

Labyrint

Het eerste, maar zeer betekenisvolle gebaar, is dat Torzo het gebouw aan de straatzijde op één lijn plaatste met Vleugel ’58. Het komt dus niet, zoals de bestaande school, enkele meters naar voren. Torzo geeft zo kostbaar bouwterrein prijs aan de stad, maar creëert wel een ‘voorland’ voor het gebouw, zodat het zichtbaarder wordt.

Even opmerkelijk is dat die ruim 12 meter hoge en 50 meter lange gevel op een smalle inkomspleet en een garagepoort na volkomen blind is, en bekleed met ruitvormige, paarsrode terracottategels. Een extreem eenvoudige figuur, geïnspireerd op de quasi blinde buitenkant van het bestaande begijnhof.

Wat zich achter die muur afspeelt getuigt van een even minutieuze aandacht voor de eigenheid van de plek. Het gebouw past zich als een puzzelstuk precies in tussen de Vleugel ’58 en het aanpalende Jenevermuseum, en laat langs de achterzijde een groot terrein open dat als vanzelf aansluit op de tuin van het Begijnhof.

Daar merk je nochtans weinig van eens je het betreedt. Je ervaart het gebouw eerst als een labyrint. Pas in de grote tentoonstellingszaal op de etage kan je je weer oriënteren op de tuin. Dat komt door het extreem introverte karakter van het gebouw. Dat openbaart zich al zodra je door de opening in de straatgevel stapt. Je belandt in een kleine patio vol doorzichten naar andere binnen- en buitenruimtes, zoals een daktuin of een balkon op de etage of de ontvangstruimte op begane grond. Dat spel van muren, drempels en doorzichten maakt je op een indringende manier attent op de architectuur zelf, en hoe die je waarneming en je ervaring stuurt.

Dat is nog maar het begin van een lange overgangsrite van buiten naar binnen. Na twee keer een hoek om te slaan, links en dan rechts, kom je in een lange gang met een licht hellende vloer. Het is een verbijsterende ruimte: aanvankelijk is ze maar een goede twee meter breed, aan het einde niet meer dan een goede vier en een half, maar ze is wel 30 meter lang en 11 meter hoog.

Z33 nieuwbouw (passage en grote zaal op verdieping) (c) Olmo Peeters

Door een knik in de wanden merk je niet dat deze ‘steeg’ een uitweg heeft. Ze lijkt blind, op een vensteropening na, hoog in de rechterwand. Maar intuïtief besef je wel dat je in een ‘straat’ evenwijdig aan de ‘echte’ straat loopt, als in een parallel universum. Het is een betoverende ervaring.

Pas op het einde van de steeg ontdek je een doorgang naar een andere, deze keer erg lage ruimte, die zelf weer uitgeeft op twee totaal andere plekken. Rechts leiden zwierige kolommetjes naar een indrukwekkende trap die op het tussenbordes ontdubbeld wordt in twee zijdelingse vluchten. Het licht stroomt hier uit een glazen dakvlak naar beneden. Recht vooruit ontdek je een extreem hoge, quasi vierkante ruimte, bekroond door een reusachtige kazemat in beton die gefilterd licht naar beneden strooit. Deze ruimte kijkt met één groot raam uit op een besloten binnentuin.

Wie het bestaande Museum en de begijnhoftuin kent, voelt onwillekeurig de verwantschap. De trap weerspiegelt de hoofdtrap van ‘de Vleugel’, zelfs in de precieuze borstweringen, maar de opzet is omgekeerd: eerst een centrale vlucht, daarna zijdelingse. Het licht komt ook niet van de voorzijde, maar van boven. Deze trap is het introverte zusje van de bestaande trap, zonder uitzicht naar buiten.

Dat effect herhaalt zich in de vierkante zaal met de kazemat: ze kijkt naar een binnentuin, niet naar buiten. Stilaan daagt het je dat dit gebouw de hele context van begijnhof, Vleugel ’58 en de stad absorbeerde in een nieuwe, introverte figuur. Een parallel universum.

Voorbij de trap blijf je van de ene verbazing in de andere vallen. De zalen op de begane grond passen in elkaar als doosjes rond de binnentuin waar ze hun licht van betrekken. Ze gaan van groot naar heel klein en van hoog naar heel laag. De analogie met de structuur van de begijnhofhuisjes is onmiskenbaar. Precies gekozen openingen geleiden je als vanzelf van zaal naar zaal, haast zonder dat je het beseft, als je al niet afgeleid wordt door het decoratieve reliëf van de plafonds.
Die wandeling eindigt met een zicht op de inkom waar de tocht door het gebouw vertrok. Als je hier doorloopt kom je in de vroegere ‘Vleugel’ terecht. Die is onherkenbaar veranderd, doordat de oude vloer verlaagd werd tot het niveau van de Bonnefantenstraat. Een spel van trappen en doorbraken begeleidt je hier naar de originele inkomhal, maar ook naar de uitkijk die Torzo bedacht op de kop van de dwarsvleugel ervan.

De etage van het nieuwe gebouw biedt nog een andere ervaring: hier bevindt zich slechts één grote zaal, aangekondigd door een brede, geknikte gang met doorzicht naar Vleugel ‘58. Een kleine opening blikt hier terug op de steeg. Het reliëf in het plafond golft mee met de onregelmatige plattegrond van de ruimtes. Het eindpunt is een buitenmaats raam in de grootste zaal van de uitbreiding, dat voor het eerst uitzicht naar de nieuwe en de bestaande begijnhoftuin, biedt.

Ruimtelijk spel

Torzo’s gebouw biedt zo intense ruimtelijke ervaringen. Ze verhevigt de context om er iets nieuws van te maken. Anders dan het gros van recente musea, die aan de buitenzijde spektakel bieden, maar binnenin de kunst wegmoffelen in witte dozen van gipskarton, zit het ‘spektakel’ hier in een verbluffend ruimtelijk spel dat binnen en buiten verbindt.

Het is prachtig. Maar… ‘elk voordeel heb zijn nadeel’. Als curator moet je je, zoals ik ondertussen ondervond, verhouden tot ruimtes die maar weinig wanden bieden waar architecturaal ‘niets’ gebeurt. Je moet omgaan met een dwingende ruimtelijke dramaturgie en je voordeel doen met de relaties die Torzo uittekende tussen het oude en het nieuwe gebouw en tussen het complex en de omgeving. Maar dat is een ander verhaal, dat nog moet geschreven worden.