Aan de voet van het MAS ligt het Antwerp Art Pavilion, waar momenteel The Three Motions of Loom te zien is van Alexandra Crouwers (1974). Ze liet zich inspireren door de roman-in-wording Wildevrouw van Jeroen Olyslaeghers. Voor literatuur heeft ze altijd al een zwak gehad, getuige de film die ze maakte voor Stefan Hertmans’ poëziebundel Onder een Koperen Hemel of haar eerdere samenwerking met de Brusselse dichter/performer Antoine Boute.
Hoe is je huidig project, The Three Motions of Loom, tot stand gekomen?
Alexandra Crouwers: In de late lente van 2018 zat ik op een dood punt. Er was juist een videowerk afgerond en de hoeveelheid mogelijkheden en ideeën die daarna vrij spel kregen was nogal overweldigend. Dat kan blokkerend werken, want alle plannen willen tegelijkertijd worden uitgevoerd en dat is natuurlijk onmogelijk. In die periode hoorde ik Jeroen Olyslaegers de opening van zijn roman-in-wording, Wildevrouw, voorlezen.
Jeroen nam alle toehoorders mee naar het Antwerpen van de 16de eeuw, naar de aanklacht van een man die voor de derde keer zijn vrouw had zien sterven. In die donderpreek valt de verteller van zijn geloof. Ik beweeg in mijn werk gewoonlijk heen en weer tussen de prehistorie en de verre toekomst. Maar door Jeroens tekst werd ik nieuwsgierig naar de 16de eeuw. Mijn kennis van die tijd was tamelijk oppervlakkig. Ik wilde me erin verdiepen en vroeg Jeroen of ik mij, via zijn fragmenten, in de 16de eeuw mocht verankeren.
En dat heeft ook tot de keuze voor wandkleden geleid?
AC: Ik ben al lang bezig met de oorsprong van (beeldende) kunst. Er zitten heel veel haken en ogen aan, die te maken hebben met evolutiebiologie en de werking van onze hersenen. Kunst kan voor een groot deel van onze kunstgeschiedenis moeilijk los gezien worden van geloofssystemen, hallucinaties en vooral onze verbeelding.
Daarom ben ik ook zo geïnteresseerd in sciencefiction als genre: het is de enige manier om je een voorstelling te maken van een mogelijke toekomst. Doordat ik mij, als een bemiddelaar in de tijd, probeer te verhouden tot die uitersten sla ik natuurlijk grote stukken tijd over.
Ik begon de 16de eeuw te verkennen. In mijn eigen fotoarchieven vond ik al opvallend veel details van kunstwerken uit die tijd: de plaatijzeren weergave van textiel in de schilderijen van de Vlaamse Primitieven, landschappen in de achtergronden, en een hele verzameling close-ups en uitsneden van wandkleden. Blijkbaar was ik al intensiever met dat deel van de kunstgeschiedenis bezig geweest dan ik dacht.
Op dat moment was ik nog van plan om een drieluik in animatie te maken, een memento mori. Pas later, toen ik begon te denken over het combineren van video met een behang en prints op textiel – iets wat ik eerder in een tentoonstelling heb gedaan – klikten een aantal dingen in elkaar. Onze regio (en de omgevende regio) was tussen de 14de en de 17de eeuw het epicentrum van de wandkledenindustrie. De weefmachine was het eerste programmeerbare mechanisme dat werd aangestuurd door ponskaarten, gelijkaardig aan de eerste computerprogramma’s. De industriële weefmachine heeft een hypnotisch binair ritme: omhoog, omlaag, 0, 1, 0, 1, 1, 1, 0. Al die elementen bij elkaar maakten wandkleden niet alleen een spannend idee, maar ronduit onontkoombaar.
Hoe verliep het productieproces?
AC: Ik kwam uit bij het Textiellab van het Textielmuseum in Tilburg. Tijdens de zomermaanden van 2019 werkte ik daar met intervallen samen met de ontwikkelaar die mijn beeld vertaalde naar een weefbaar bestand. Via mijn werk wilden ze een gobelin-binding (een bepaald soort steek) verder onderzoeken. De gobelin is een typische weefwijze uit de periode rond de 16de eeuw.
Ik moest leren om in het materiaal te denken: draad, kleur, texturen, patronen. Gelukkig zat er veel tijd tussen de werkdagen in het Textielmuseum, zodat ik mijn werk er op kon aanpassen. Ik construeerde de ontwerpen op dezelfde manier als mijn videowerken: als een soort virtuele sets in de digitale omgeving van 3D-software. Wel was al snel duidelijk dat mijn gebruikelijke atmosferische animaties niet te vertalen vielen naar een weefwerk: de grijstinten, mist en ijle kleuren moesten vervangen worden door andere manieren waarop ik diepte en textuur kon krijgen. Je kunt het ook niet over de eclectische 16de-eeuwse beeldtaal hebben in minimalistisch zwart-wit.
Vertel eens iets over je beeldtaal?
AC: Ik dook een jaar onder in de beeldtaal van die eeuw. Ik legde allerlei archieven aan, bezocht enorm veel tentoonstellingen, zoals die van Bernard Van Orley in BOZAR en – min of meer bij toeval – La Tapisserie de l’Apocalypse in het Franse Angers.
Ik raakte geïnteresseerd in emblemata. Die combineren vaak stichtelijke teksten met een rebusachtig, samengesteld beeld. Vooral de alchemistische en mystieke emblemata zijn wonderlijk: zonder dat je echt begrijpt wat elk symbool betekent, dragen ze toch een rijkdom aan associaties in zich. Daarnaast vind ik simulaties van materialen in een ander materiaal fascinerend: in wandkleden wordt ander textiel gesimuleerd, of marmer. Skeuomorfisme, heet dat. Iets probeert iets anders te zijn.
Flarden uit de teksten van Jeroen duiken op in de randen van de wandkleden en zitten verdoken in de beelden zelf. De werken zijn absoluut geen illustraties van Jeroens roman. Dat kan ook niet, want die wordt pas eind dit jaar gepubliceerd en tijdens mijn project was hij nog aan het schrijven. De drie kleden sluiten er op aan, maar staan ook op zichzelf.
Daarom heb ik ze ook niet naar de roman genoemd. The Three Motions of Loom verwijst naar de drie basisbewegingen van een weefmachine: Fundamental mechanics, Let off & Take up, en Auxiliary Stop Motions: Brake. Die laatste zorgt ervoor dat de machine – bam! – volledig tot stilstand komt zodra één van de 2600 draden knapt. Dat stoppen ook een beweging is, vind ik enorm poëtisch. Daarbij komt dat stop-motion een mooi verband legt met animatie.
En tegelijk beweeg je je in je werk voortdurend tussen verleden en toekomst.
AC: Bij het opbouwen van de ontwerpen stelde ik me op een gegeven moment de vraag: kan ik op basis van de manier waarop wij nu naar beelden van 450 jaar geleden kijken een voorspelling doen voor hoe een inwoner van de 25ste eeuw mijn werken gaat interpreteren?
De drie kleden zitten, als een rebus, vol met aan- en verwijzingen. Aanwijzingen voor de toekomstige toeschouwer, zodat deze een toegang vindt tot de tijd waarin ze werden gemaakt en verwijzingen naar Jeroens roman, mijn eigen apocalyptische oeuvre en de huidige klimaatcrisis. In de kleden zitten bijvoorbeeld grafieken verwerkt die de CO2-niveaus en temperatuurschommelingen tussen 1500 en 2019 weergeven. Of de voorspelling van de zeespiegelstijging tussen nu en het jaar 2100. Ik wil niet dat de toekomstige mens denkt: ze hebben het niet geweten.
Hoe verhouden de wandkleden zich tot je andere werk?
AC: Animaties zijn time-based. Een video brengt tijd in een tentoonstelling. Over het algemeen beweegt een wandkleed niet door de tijd. Hoewel, op den duur vervagen de kleuren onder invloed van zonlicht. Het belangrijkste voordeel aan een wandkleed voor mij, met mijn overwegend digitale praktijk, is de duurzaamheid. Digitaal werk is heel fragiel: de codering van films verandert, programma’s verouderen, harde schijven gaan kapot. En ik geloof dat er zeker nog een flinke zonnestorm gaat komen die alle elektronica vernietigt. Weg oeuvre en weg internet.
Een wandkleed werkt gelukkig ook zonder een stekker eraan. Wat ook zo mooi is, is dat weefwerken geen drager hebben, zoals een schilderij of tekening. Het beeld en het materiaal zijn de drager. Wandkleden hebben iets heel menselijks. Ze kunnen isoleren en je warm houden als een deken, als de nood aan de man zou komen, of dienen als oprolbaar theaterdecor.
Veel mensen associëren een wandkleed met een ambachtelijk proces, maar dat is een illusie. Het werk is tot stand gekomen door een wisselwerking tussen mens en technologie. Ik ‘praat’ met mijn computer, die communiceert met de computer in het Textielmuseum en op zijn beurt stuurt die de machtige weefmachine aan.
Parallel aan de wandkleden startte ik een reeks hyperkorte animaties, die tot stand komen met een combinatie van GIF-animaties en op een smartphone worden gemaakt met Instagram. Ik gebruik vaak bestaande elementen uit het publieke domein. Meestal zijn dat tamelijk geavanceerde 3D-modellen, maar het laatste jaar waren dat vooral emoji en stickers – een soort van GIFs. Ik heb zelf een Giphy-account, zodat mensen via die website mijn werk kunnen gebruiken. Als je bijvoorbeeld in Instagram stories bij GIFs op ‘denkbaar’ zoekt, zie je mijn bijdragen. Ik geloof dat mijn GIFs nu in totaal meer dan 45 miljoen keer zijn bekeken. Het is een bescheiden manier om iets terug te geven aan het internet. Zo werk ik ook regelmatig mee aan Wikipedia, want er is vooral nog veel werk aan de vertegenwoordiging van vrouwen in die encyclopedie.