Sneeuw, bergen. Een mens gereduceerd tot silhouet. Een broze en onbewogen toeschouwer onder het gewelddadige gewelf dat zich boven hem ontvouwt. Dit ‘verdwijnende niets ten overstaan van overweldigende machten’ is hoe Schopenhauer het verhevene in optima forma schetst. En als er iemand raad weet met het verhevene – in de vorm van een nietig mens ten overstaande van een kolkend en onverschillig universum – dan is het Guido van der Werve (1977, Papendrecht) wel.
In zijn eerste overzichtstentoonstelling in Eye Filmmuseum in Amsterdam maken we kennis met het idiosyncratisch oeuvre van de Nederlandse kunstenaar, dat voornamelijk bestaat uit video-opnamen van performances waarin een aantal, vaak romantische thema’s telkens opnieuw hun opwachting maken: de menselijke conditie, lichamelijke uithouding, het sublieme en de leegte van het bestaan. Het werk van Van der Werve is te vinden in collecties van over de hele wereld, waaronder het MoMA in New York en Sammlung Goetz in München. Palpable Futility is grotendeels chronologisch opgezet en bestaat uit een scherpe selectie, van vroeg werk tot zijn meest bekende werk, plus een voorproefje van nieuw werk. Sommige werken worden in een aparte kamer getoond, andere niet, maar ze krijgen allemaal de ruimte om op zichzelf bekeken te worden.
De tentoonstelling opent met de film waarmee hij afstudeerde aan de Gerrit Rietveld Academie, Nummer twee. just because I’m standing here doensn’t mean I want to (2003). De film dient als thematische en tevens visuele stemvork voor de rest van zijn werk. Alle preoccupaties die zijn latere oeuvre zouden kenmerken zijn aanwezig: de voelbare verveling waar ook de tentoonstellingstitel naar verwijst, maar ook bijvoorbeeld het gebruik van gezwollen romantische elementen in een burgerlijk-banale omgeving. In de film wordt Van der Werve aangereden in een woonwijk, waarna een politiebus verschijnt om een vijftal balletdanseressen te ontladen terwijl Corelli’s Christmas Concerto klinkt. Dieper in het shot, bijna onherkenbaar, zien we de zwarte vlek die het lichaam van de kunstenaar is geworden. Een silhouet. Vervangbaar, vaag – bleek afstekend bij de hoge kunst van de danseressen en de muziek van Corelli.
Curatoren Marente Bloemheuvel en Jaap Guldemond hebben er goed aan gedaan om Nummer acht. everything is going to be alright (2007) niet aan het begin of einde van de tentoonstelling te tonen, maar als derde werk. De ‘ijsbreker’ is zonder twijfel het meest iconische werk van Van der Werve – het is wederom de kunstenaar zelf die deze keer, met gevaar voor eigen leven, voor een ijsbreker uitloopt. De lucht even wit als de sneeuw waarin hij loopt, bijna als ‘letterboxing’ bij een film, en alles wat je hoort is het knauwende, machinale geluid van de ijsbreker. Daarom is het van belang dat de film wordt vertoond in een aparte ruimte, waardoor geluiden van andere films die ervaring niet verstoren, want voor hoe iconisch het beeld is, speelt het geluid een absoluut onmisbare rol in de film. Het monotone geknerp van de ijsbreker accentueert de monsterachtige grootte van het schip. En hoe langer je zit, hoe minder het geluid gestoeld lijkt in de werkelijkheid.
In Nummer negen. the day I didn’t turn with the world (2007) zien we de kunstenaar wederom in de rol van het nietige middelpunt van een witte waasachtige wereld. Op 28 april 2007 filmde Van der Werve zichzelf terwijl hij vierentwintig uur lang op hetzelfde punt op de noordpool bleef staan; door met zijn eigen schaduw mee te draaien bleef hij stilstaan ten opzichte van de draaiing van de aarde. Opvallend is hoe weinig dat conceptuele gegeven uiteindelijk van doen heeft met de effectiviteit van het kunstwerk. Van der Werve componeerde zelf de muziek voor de time-lapse film. Hoe langer ik keek, hoe glaziger mijn ogen raakten, waardoor het geheel een bijna abstracte vorm aannam. Van der Werve werd een silhouet, de wereld om hem heen een canvas. Het was op dat moment – waarop zowel de conceptuele intentie van de kunstenaar als mijn culturele referentiekader gelijktijdig leken te verdwijnen – dat de film mij oprecht ontroerde.
Het is daarom ergens spijtig dat er bij het drieluik Nummer dertien. emotional poverty in three effugia (2012) – waarbij in het derde onderdeel, Effugium c, you’re only half a day away, Van der Werve twaalf uur lang rondjes rondom zijn huis rent – een timer rechts onderin staat. Het beeld had, zoals bij Nummer negen, wellicht volstaan. In de inleiding van de bij de tentoonstelling verschenen publicatie brengt Barbara London (voormalig curator bij MoMA) het werk van Van der Werve in dialoog met onder andere het werk van Bill Viola en Tehching Hsieh. Waar Chott el-Djerid (A Portrait in Light and Heat) (1979) van Viola een inspiratie lijkt te zijn geweest voor Nummer acht, door middel van de combinatie tussen beeld en geluid, wordt dat in latere werken steeds meer gecombineerd met een perfomance-laag die aan Hsieh doet denken, die in een van zijn ‘One Year Performances’, Time Clock Piece (1980-1981), een jaar lang elk uur van de dag een foto van zichzelf neemt terwijl hij een ponsklok indrukt. Het gaat dan om uithoudingsvermogen, performance en opoffering voor de kunst. Die specifieke werken zijn, vanwege hun conceptuele aard, minder immersief en nodigen uit tot een meer analytische kijkervaring. Het conceptuele neemt soms de overhand, waardoor de filmische kwaliteit minder goed benaderbaar is.
Zo ook in Nummer veertien. home, de film waarin Van der Werve triatlonsgewijs de afstand aflegt tussen de Holy Cross Church in Warschau, waar het hart van Chopin na zijn dood naartoe is gesmokkeld, en het graf van Chopin in Parijs – zo’n 1.700 kilometer. De film volgt, volgens de structuur van een requiem, afwisselend het verhaal van Alexander de Grote, de aan Chopin opgedragen triatlon en scènes rondom het geboortehuis van de kunstenaar in Papendrecht. Voordat hij een beetje aarde uit de geboortegrond van Chopin bij zijn graf legt, zingt een koor hem in de Madeleinekerk de laatste woorden van de componist toe: ‘I don’t feel the pain anymore’. Ook hier zijn het geïsoleerde momenten die esthetisch ontroeren, zoals de aerial shot van de zwemmende kunstenaar – wederom een silhouet onderworpen aan de weidsheid van de natuur.
De tentoonstelling eindigt met een vooruitblik op de nog te verschijnen, eerste langspeelfilm van Van der Werve, Nummer achttien. Act 10, spice of life, death drive. In 2016 raakte Van der Werve betrokken bij een verkeersongeluk, waardoor hij hersenletsel opliep. Zijn levenskansen werden toen heel klein ingeschat, maar dankzij zijn mentale en fysieke conditie heeft hij het overleefd; de film gaat over zijn revalidatieproces. We zien hoe Van der Werve paddenstoelen plukt in beschermende kleding, een lied zingt bij het graf van zijn vader en zijn versie van de Tien Geboden maakt. Het werk lijkt wederom een culminatie van zijn specifieke obsessies, het bijna apofenische gerijm dat zich binnen en buiten zijn kunstwerken afspeelt. Je ontkomt er niet aan te denken aan Van der Werves eerste film, de film waarmee we in de tentoonstelling ook kennis met hem maken, Nummer twee, waarin hij zichzelf laat aanrijden door een auto.