Strandgut luidt de titel van de tweede tentoonstelling van de in Karlsruhe wonende Duitse kunstenaar Helmut Dorner (°1952) bij De Brock Gallery in Knokke. Het woord betekent zoveel als ‘dingen die de zee op het strand doet aanspoelen’, ‘wrakgoed’, ‘zeedrift’, ‘strandvond’. Strandgut sammeln of rauben is Duits voor jutten en het woord wordt ook gehanteerd in uitdrukkingen als Strandgut und Treibgut (rommel en rotzooi), of Du siehst heute wirklich traurig aus, so wie Strandgut (Je ziet er triest uit vandaag, een beetje afwezig). ‘Je zou die titel ook kunnen zien als een metafoor voor het belang van toeval in zijn werk,’ zegt Patrick De Brock, ‘want enerzijds zijn de werken compositorisch zeer doordacht, en anderzijds toch weer niet’. De tentoonstelling brengt uitsluitend nieuw werk: een serie van zeven schilderingen in acryl op hout, waaraan Dorner reeds in 2020 begon, en die hij dit jaar heeft afgewerkt, laag na laag, en traag – in een atelier, waar de peintre pur sang in hem én het noorderlicht hem, vanwege de dominantie van kleur en licht in zijn werk, slechts toestaan om een paar uur per dag te schilderen, als de lichtinval precies zit zoals hij die hebben wil.
Bij ontstentenis van Dorner zelf, die vanwege COVID-19 thuisbleef, werden de abstracte schilderijen door vader Patrick en zoon Bertram De Brock zelf in de galerie over de drie kleine kamers en suite verdeeld, de lichtste voorin, waar een kamerbreed raam royaal uitzicht biedt op de Zeedijk van Knokke, het strand en de zee, en het zwaarste paneel achterin, in de kamer waar zich ook het kantoor bevindt. Zo wandelt men als bezoeker allicht van werken die overwegend in de lente geschilderd werden naar meer winterse werken – want als geen ander laat Dorner als een soort van medium, barometer en seismograaf, de omstandigheden, en dus ook de seizoenen en het weer op zich inwerken. Het resultaat is een door de decennia heen uiterst gevarieerd oeuvre, dat tal van richtingen uitwaaiert, maar waarin we ook een aantal constanten kunnen ontwaren. De belangrijkste daarvan is uiteraard het abstracte, waarin het samenspel van licht, kleurvlakken en onbestemde vormen steevast een stemming weergeeft, en de toeschouwers zo goed als geen houvast biedt naar hun dagelijkse wereld. Het feit dat de namen van de werken dat wel doen – zoals in deze tentoonstelling Fluggepäck (bagage voor de vlucht), Spinnennest, Rotes Aquarium, en Surfbretter (surfplanken) – maar de kunstenaar elke commentaar en verklaring radicaal uit de weg gaat (Dorner is allicht de minst geïnterviewde kunstenaar van zijn status sinds hij al in de jaren tachtig van de voorbije eeuw een steile opgang maakte, en in ’92 in Jan Hoets Documenta figureerde), maakt de onzekerheid bij die toeschouwers alleen maar groter. Niet voor niets is Dorner, die zelf al sinds 1989 aan de Staatliche Akademie der Bildenden Künste van Karlsruhe schilderkunst doceert, een leerling van Gerhard Richter. Wie mee wil in zijn verhaal, ins Blaue hinein, moet vele zekerheden opgeven. ‘Hij belandt in een wereld waarin hij zich, Warhol achterna, de vraag stelt: is daar wel iets’, lacht Patrick De Brock, ‘behalve licht, kleur, en wat amorfe materie’.
Een tweede constante in het oeuvre van Dorner, die oorspronkelijk met schilderijen én sculpturen naam maakte, is hoe de schilderijen nog sporen van het objectmatige in zich dragen, en de unieke wijze waarop hij beide met elkaar combineert. Zo werden de acrylschilderingen in Strandgut niet op doek aangebracht, maar op houten panelen, eigenhandig vervaardigde constructies die zich – netjes op maat gesneden – op een soortement van paletten van de muur verheffen. ‘Het heeft alles met de attitude van Dorner als schilder te maken’, zegt Patrick De Brock. ‘Hij verkiest dat hout boven canvas, omdat hij mikt op een onmiddellijk resultaat. En hij stamt ook uit een conceptuele generatie, die grote vraagtekens plaatste bij de mogelijkheid tot pure schilderkunst. De schilderijen die Dorner in die beginjaren maakte waren duister, grauw en/of overdreven pasteus, en werden al snel een onderdeel van een concept. Vandaar dat hij ze bijvoorbeeld in een diptiek of triptiek met ander werk confronteerde. Slechts geleidelijk aan, en met het ouder worden, heeft hij die innerlijke strijd grotendeels opgegeven en heeft hij zich neergelegd bij het feit dat hij in hart en nieren altijd een schilder is geweest, iemand die zich wil uitleven in licht en kleur. Toen hij in 2011 voor het eerst in onze galerie exposeerde, was dat een waar vuurwerk.’
Een vuurwerk kan men Strandgut bezwaarlijk noemen, daar is ook Patrick De Brock het over eens: ‘Een lineair narratief of gestage evolutie zal je in zijn werk niet vinden. Ondanks het feit dat hij de schilder in zich meer en meer vrij baan heeft gegeven, en het feit dat hij uiterlijk een en al rust uitstraalt, blijft hij als kunstenaar onrustig van het ene been op het andere wippen, als was hij aan een walsje bezig.’ Op de schilderijen in de tweede en derde kamer, waar der Geist der Schwere laat vermoeden dat ze in de coronawinter werden geschilderd, zitten de kleurvlakken gekneld in zwaar aangezette zwarte cirkels. Ze zien er een beetje triest uit, so wie Strandgut. Op de schilderijen in de voorste kamer, waarvan we graag aannemen dat ze eerder van de vroege lente dateren, zijn die rouwranden alweer verdwenen. Mee daardoor ogen ook de kleuren veel frisser. Laat ons dus maar aannemen dat de barometer en seismograaf ten huize Dorner opnieuw op opperbest staan, de jongste weken.