Het zijn belangrijke jaren geweest voor Hilde Overbergh (1964). Na de publicatie van een omvangrijke catalogus van haar werk vorig jaar en een paar bijzondere groepsshows, waaronder een in Emergent in Veurne, lijkt zowel in de galeriewereld als bij een breder publiek het besef door te dringen dat hier — in een atelier in een buitenwijk van Leuven — een meer dan boeiend oeuvre groeit. Opgeleid als schilder (onder meer bij Otis Art Institute in Los Angeles), is Overbergh de afgelopen dertig jaar vooral bezig geweest het medium van binnenuit te herdefiniëren. Met een nieuwe solotentoonstelling in De Garage in Mechelen heeft ze haar stem helemaal gevonden.
Al lang baant Hilde Overbergh zich een eigen weg buiten de conventies van de beeldende kunst. Restricties van genre en formaat laat ze achterwege, evenmin beperkt ze zich tot de traditionele rekwisieten van de schilderkunst. Veeleer is het een schilderkunstige houding die haar praktijk kenmerkt — een houding die ze vervolgens op allerlei materialen en in allerlei media toepast, van fotografie en video tot installatie en assemblage. Zelf noemt ze het ‘schilderen in de ruimte’ of ‘schilderkunst installeren’. Vaak vertrekt haar werk vanuit alledaagse of ‘nederige’ materialen die ze uit haar leefmilieu vergaart, wat niet zozeer de sporen van een ecologisch denken verraadt, maar de niet-hiërarchische blik weerspiegelt waarmee Overbergh naar de dingen rondom haar kijkt.
Bij de tentoonstelling in De Garage staat deze veelzijdigheid van Overberghs praktijk centraal. Wat vooral opvalt zijn de onverwachte samenhangen en resonanties die hierdoor aan het licht komen — wat enigszins logisch lijkt, want nooit eerder waren zoveel werken van de kunstenaar op één plek te zien.
Het is veel, schitterend veel. De meer dan vijftig stukken die door de ruimtes van De Garage zijn verstrooid omspannen een periode van negen jaar — het vroegste werk dateert uit 2013 — en bieden zo een welkome inkijk in het creatieproces en de evolutie van een kunstenaar die nooit stil blijft staan. Zowat alle media die ergens in Overberghs praktijk opduiken zijn hier vertegenwoordigd, waaronder foto’s, textielsculpturen, soft sculptures, video… Ook de diversiteit van de gehanteerde materialen — mousse, acryl, doek, plastiek, textiel, hout, gips, aluminium, tape — suggereert een schijnbaar omnivore houding, waarachter echter een nauwkeurig oog en geraffineerd palet schuilgaan.
Eerder dan de werken chronologisch te ordenen hebben curatoren Koen Leemans en Andrea Cinel voor een thematische benadering gekozen; de ruimtes van De Garage werden naargelang hun bijzondere architectonische eigenschappen in verschillende ‘zones’ verdeeld, waarbij de focus telkens op een andere facet van Overberghs oeuvre ligt. Zo staan de eerste twee ruimtes in het teken van de geleidelijke deconstructie van het ingekaderde beeld, dat aan technieken van inversie, verwijdering en verschuiving onderhevig wordt. Terwijl Cutting In (2013) de relatie tussen drager en inhoud omdraait door een blootgesteld, baksteenrood geschilderd spieraam als kunstwerk te presenteren, spelen de twee grootschalige werken Precipitation (2021) en It’s How the Light Gets In (2021) — beide uit gedrukte lagen semitransparant canvas gemaakt — letterlijk met de spreekwoordelijke gelaagdheid van het beeld. Verderop, als je aan het einde van de gang komt, breekt het kader definitief uit zijn ruimtelijke beperkingen: midden op de vloer bevindt zich een zachtblauwe aluminium lijst die met een geniale plooi de rest van de tentoonstelling inluidt.
In de centrale ruimte van De Garage komen twee materialen aan bod die tot nu toe nog maar weinig in het oeuvre van Overbergh voorkomen: glas en licht. Met de lichtjes psychedelische installatie Wishy-Washy Color Clenzi (2022) vormt deze ruimte het zinnenprikkelende hoogtepunt en meest interactieve deel van de tentoonstelling. Betonnen rollen met glasscherven vangen het licht van een viertal diaprojectoren die verspreid over de vloer liggen, terwijl bonte, levensgrote textielsculpturen een spel van kleur en zwaartekracht aangaan.
Zoals blijkt uit de titels van de bovengenoemde werken, heeft Overbergh een bijzondere omgang met taal. Als je de tentoonstellingscatalogus luidop leest, klinkt het bijna als de inhoudstafel van een post-dadaïstische poëziebundel: Tip — Tap — Tap (2020), Hold Your Horses (2022), Top-Spot (2021), Bahay Kubo (2022), Are You Focusing on the Black Dot? (2018)… Echter blijken de speelse titels die Overbergh gebruikt een manier te zijn om de werken in een menselijke realiteit te verankeren. Het beeldend en collageachtig taalgebruik, dat vaak tot absurd klinkende of humoristische samenvoegingen leidt, biedt een soort houvast voor het onbewuste. Door de onmiddellijke opeenstapeling van daaropvolgende associaties, omzeil je als het ware de geabstraheerde verschijning, om tot de materiële kern van het object te komen.
Uit een conversatie met de kunstenaar blijkt dat de opbouw van de tentoonstelling in drie verschillende fases is gebeurd, die soms in elkaar overliepen. In haar atelier in Leuven maakte Overbergh eerst een schaalmodel van de exporuimtes. Samen met architect en kunstenaar Griet Moors, die bij de scenografie van de tentoonstelling assisteerde, maakte ze vervolgens een digitaal model waarmee ze verder en radicaler ging experimenteren. Het creatieproces stopte niet in de ruimtes van De Garage, toen Overbergh, in de aanloop naar de tentoonstelling, alweer nieuwe werken installeerde die in situ zijn ontstaan.
Hier krijgt het belang van het atelier in de praktijk van de kunstenaar bijzondere aandacht. En terecht: voor Overbergh dient het als ontmoetingsplek, opslagruimte en laboratorium tegelijk. Voor de tentoonstelling in Mechelen heeft ze bijna letterlijk een deel van haar atelier verhuisd, een ruimte met een witte tegelvloer zoals de witte, verhoogde vloer bij haar thuis. En, zoals ze dat in haar eigen atelier zou doen, ging ze aan de slag met de ruimte. Tijdens het demonteren van de afgelopen soloshow van William Ludwig Lutgens bleven van een muurtekst enkel de komma’s en punten plakken. Overbergh verwijderde ze niet maar nam ze over in haar installatie, waar ze weerklinken in een blokvormig stuk hout in de vorm van een komma.
Het doet me denken aan een uitspraak van de kunstenaar: ‘Het is geen punt, maar een komma die een werk afmaakt.’ Zoals elk werk opnieuw in een andere constellatie kan verschijnen, is elke tentoonstelling maar een snapshot van dit continue creatieproces.
Ook moet ik denken aan een werk dat mij het meest is bijgebleven, al van toen ik het in Overberghs atelier zag, weer in een andere constellatie en toen half gewikkeld in een zachte hoes van textiel. In de centrale ruimte van De Garage, bijna onopvallend naast een muur — misschien ondervind ik bij mijn volgende bezoek dat het, modulairgewijs, ook weer verplaatst is — ligt een soort enorme, geschilderde houten deurstop. Dit object, met zijn eenvoudig en aangenaam volume, blijkt uiteindelijk de perfecte metafoor voor Overberghs werkwijze te zijn: een draagbaar leesteken dat de deur tussen verleden en toekomst op een kier houdt.