Vrijdag, 12 02 2021. Ik breng een tweede bezoek aan het atelier van Leyla Aydoslu (1987), die in een belendend vertrek koffie aan het zetten is. Het kleine atelier staat vol met grote voorwerpen, die zowel gietvorm als sculptuur kunnen zijn. Twee afgietsels van een oudere bootvorm staan vandaag rechtop, op 70 cm van elkaar en creëren zo een kleine binnenruimte, die je ook kan zien als een nieuwe, derde vorm van lucht gemaakt. Ik hou van het werk van Aydoslu: het is zowel robuust als verfijnd, mooi balancerend op de grens tussen af en onaf. Meteen zie je dat ze een beeldhouwster pur sang is. Haar sculpturen dragen vaak de sporen van de gietvormen waarmee ze zijn gemaakt. Soms lijken ze zelf gietvormen te zijn: buitenkanten van niet bestaande afgietsels. Zelf hebben ze natuurlijk ook een buitenkant, een rug, die niet bedoeld is om afgegoten te worden, tenzij ze in Aydoslu’s handen vallen, die gestuurd worden door een geest die alles omkeert: binnen- en buiten-, boven- en onderkant.
Eén rechtopstaande, gipsen sculptuur rust op een lage metalen sokkel die dezelfde vorm heeft, waardoor het lichaam van de sculptuur verlengd wordt. Later verneem ik dat het gebruikte metaal dezelfde vorm heeft, omdat het deel uitmaakte van de gietvorm die aan de basis lag van de sculptuur. Het gaat om een strook gebruikte offsetplaat. Hier en daar vertoont de witte sculptuur sporen van gele inkt, die afkomstig is van de plaat.
Wachtend op de koffie, lees ik een berichtje op mijn iPhone, geschreven door de beeldhouwer Guy Rombouts. Hij meldt dat de datum van vandaag onveranderd blijft als je hem achterstevoren of ondersteboven leest. Rombouts’ aandacht voor palindromen komt onder meer voort uit zijn jeugd, die hij doorbracht in de drukkerij van zijn vader en grootvader. Zetwerk vormt het spiegelbeeld van de latere tekst. Twintig jaar geleden was ik op zes meter hoogte een opening in een bakstenen muur aan het hakken, toen er een perfect bolvormige, bakstenen knikker van drie centimeter doorsnede uit het puin rolde. Meteen dacht ik aan Rombouts, die bolvormige voorwerpen verzamelt. Toen ik hem enkele maanden later de knikker overhandigde, vroeg hij of ik ook de gebroken baksteen met de overeenstemmende holte had bewaard.
Als Aydoslu verschijnt met de koffie, merk ik op dat haar werk prachtige omkeringen bevat, vergelijkbaar met de onbegrijpelijke inversies van etsers.
Gesprek
Leyla Aydoslu: Tot mijn achttiende heb ik voornamelijk geëtst. Toen ik veertien was, had ik een heel bijzondere lerares. Ze toonde ons veel nieuwe dingen, bijvoorbeeld een foto van een paar schoenen van een arte povera-kunstenaar, en sprak er met veel geestdrift over. Ze stond voorovergebogen over de boeken die ze ons toonde. Over haar rug heen wisselden de leerlingen meewarige blikken. Niemand begreep iets van wat ze vertelde. Ik ook niet, omdat ik het nodige kader miste. Ik begreep niet wat ze zei, maar ik voelde iets bij de beelden die ze toonde. Ze drukten uit wat het betekende kunstenaar te zijn. Deze lerares etste. Zo ben ik ertoe gekomen ook te gaan etsen en eigenlijk heb ik tijdens mijn middelbare schoolopleiding niets anders gedaan. Later ben ik grafiek gaan studeren, maar de docenten wilden dat je altijd vanuit een vooraf bepaald concept vertrok, wat ik niet kan en wil doen. Na twee jaar ben ik van richting veranderd en ben ik schilderkunst gaan studeren. Daar kon je veel vrijer werken. Vanuit mijn fascinatie voor de materialiteit van het schilderen, ging ik steeds meer dingen uitproberen.
In het begin maakte ik schilderijen op alle dragers, op alles wat ik kon vinden. Ik kleefde daar verf, piepschuim en gevonden voorwerpen op. Na een tijdje ontdekte ik ook klei en gips. Het voordeel van deze materialen is dat ze een andere vorm kunnen aannemen. En gips kan je ook gieten. Ik legde mijn schilderijen op de grond en goot er gips over. Beeldhouwen heeft te maken met het aftasten van grenzen. Als ik mij niet liet begrenzen door de boorden van het schilderij, waar stelde ik dan de grens? Ik begon mijn werken af te bakenen met latjes en andere voorwerpen. Dat was mijn eerste kennismaking met een soort van mal. Ik dacht daar niet te veel over na, toch niet op een zogezegd ‘conceptuele’ manier, ik was gewoon de dingen aan het aftasten. Toen ik na het drogen van het gips het schilderij van de vloer losmaakte, gebeurde het vaak dat er stukken aan de vloer bleven kleven, terwijl andere stukken ongewild meekwamen. Die stukken konden dan deel van het werk worden, of ik kon ze gebruiken om nieuwe mallen te maken. In het begin waren die werken nog niet echt driedimensionaal, ze hadden nog een platte voor- en achterkant, maar door dingen weg te nemen en toe te voegen, ontstond werk dat meer ruimtelijk was.
Gaandeweg werd ik mij bewust van de omgeving en ging ik daar ook begrenzingen van het beeld ontdekken: vloeren, muren en plafonds. Zo werd mijn werk architecturaler. Tegelijk ging ik meer en meer aan de slag met bouwafval dat ik vond in containers, waardoor mijn sculpturen grootschaliger en een soort van constructies werden.
Iemand die beeldhouwen studeert, krijgt allerlei technieken aangereikt. Die lijken daardoor een soort van logica te bezitten, die gewoon gevolgd wordt. Ik heb alles geleerd door de dingen af te tasten. Veel technieken zijn tot mij gekomen als een ontdekking. Ook zaken zoals de zwaartekracht, het gewicht van iets. Ik kreeg te maken met begrenzingen, bijvoorbeeld mijn eigen fysieke beperkingen. Wat kon ik zelf optillen en verplaatsen? Wat kon ik zelf doen? Daardoor kregen veel werken een soort van mensenmaat, een maat die te maken heeft met mijn fysieke grenzen.
Ik zie dat je gesprekken met Robert Irwin aan het lezen bent?
Aydoslu: Irwin is ook begonnen als schilder. Hij vertelt dat hij aanvankelijk vertrok van bestaande ideeën over het kunstenaarschap en het schilderen, maar dat hij die gaandeweg, vanuit de praktijk, heeft kunnen loslaten. Hij heeft geen klassieke opleiding genoten. In het begin wilde hij de allerbeste kunstenaar worden, hij had een heel groot ego, vertelt hij, maar hij ging schilderijen meer en meer als objecten zien en raakte steeds meer geïnteresseerd in de manier waarop we de wereld waarnemen en ervaren.
Ik ervaar iets soortgelijks. Voor mij is het maken van deze voorwerpen meer dan een plaatsbepaling binnen de kunstwereld. Ik zou het willen vergelijken met wat er gebeurt als je in slaap valt. Ineens vertalen je gedachten zich in iets anders. Alles lijkt te kloppen, maar je kan het niet navertellen. Ineens verglijden mijn gedachten van hoe ik overdag denk naar een soort van tasten in materie. Het rare is dat er een soort van overeenstemming is tussen beide werelden. Het lijkt alsof ik antwoorden vind die rationeel nog niet bereikbaar zijn, maar wel al voelbaar, als een onbestemd doel waar je naartoe werkt.
Als ik bezig ben, begint alles te gehoorzamen aan een logica die ik niet kan vertalen in iets anders. Je gedachten zijn elders, je weet niet wat je aan het doen bent, maar het klopt, het kan niet anders zijn dan het is. Pas als je terugblikt, begrijp je wat je hebt gedaan. Eigenlijk heb je een soort van weerstand overwonnen, waardoor iets daadwerkelijk vorm heeft gekregen. En dat ding vormt een getuigenis van een bepaald moment, van een bepaalde reeks handelingen, gedachten en gevoelens. Een aantal botsingen leidt tot een gedenkteken, een spoor van mijn aanwezigheid tijdens een bepaalde periode. Het gaat om iets persoonlijks, dat op een monumentale manier waarneembaar wordt. Je botst op voorwerpen, op materialen, op grenzen, op een mal. Maar naast dat fysieke botsen is er ook een mentaal botsen: mijn verlangens, gecombineerd met de beschikbare materialen, gereedschappen, ruimte en tijd, vormen een mal die het uiteindelijke beeld bepaalt. Ik kan morgen niet hetzelfde beeld maken als vandaag, omdat al die parameters constant veranderen. Daarom geef ik geen titels aan mijn werken, maar nummers die de periode en de chronologie aanduiden. Mijn werken zijn momentopnames van botsingen.
Waar ben je vandaag vooral mee bezig op sculpturaal vlak?
Aydoslu: Met tussenruimtes. Bijvoorbeeld door twee gelijke vormen op een bepaalde afstand van elkaar in de ruimte te zetten, zodat een nieuwe ruimte ontstaat, een soort van cel. De verhouding tot het lichaam is daarbij belangrijk. Verder ben ik opnieuw het tweedimensionale aan het verkennen. Ik ben nu bezig met het lassen van de draagstructuur van een plat werk met uitgespaarde openingen, zodat de omliggende ruimte zichtbaar zal zijn. Ik maak dat werk op de grond en trek het dan recht. Ik denk ook na over het stutten van zo’n staande vorm. Het is een andere manier van werken. Minder fysiek, meer nadenkend over de compositie, de positie van de kijkopeningen, de tekening die de vloer op het werk zal achterlaten.
Van welke muziek hou je het meest?
Aydoslu: Dingen uit de jaren tachtig. Duitse synthwave, bijvoorbeeld Kraftwerk, Einstürzende Neubauten, Daft Punk, hits van Falco.
Je ouders groeiden op in Duitsland.
Aydoslu: Ja. Daar heeft het zeker mee te maken.
Dan krijg je meteen absolutie.
Montagne de Miel, 16 februari 2021