In de jaren 60 en 70 van vorige eeuw stond het als een paal boven water: een kunstenaar was per definitie sociaal geëngageerd, een designer daarentegen had zijn ziel verkocht aan de industrie en het kapitaal. Een halve eeuw later lijken de rollen omgekeerd: nogal wat kunst flirt ongegeneerd met het grote geld, terwijl jonge designers de nijpende sociale, economische en ecologische problemen van deze tijd aanpakken. Drie tentoonstellingen in Le Grand-Hornu illustreren deze onverwachte omwenteling.
Elk van de drie tentoonstellingen in Hornu toont een ander aspect van een nieuw soort design, een design dat de maatschappelijke evolutie weerspiegelt. Het mooi afgewerkte product (stoel, sofa, lamp) wordt daarbij losgelaten en ingeruild voor een open blik op een wereld in volle klimaatcrisis. De eerste tentoonstelling, In the Age of Post-Drought, handelt over de acute waterproblemen vandaag en de antwoorden van designers en kunstenaars hierop (zie ook HART Nr.212 p.98). Er is daarbij onder meer aandacht voor ‘Fog Farms’ zoals die in droge streken gebruikt worden om water uit de lucht te halen (foto). Daarnaast is er een monografische tentoonstelling gewijd aan houtkunstenaar Kaspar Hamacher, die de natuur centraal stelt in zijn werk. En ten slotte een expo met werk van jonge designers bekroond met de Prix de la Fédération Wallonie-Bruxelles. Alle drie de tentoonstellingen weerspiegelen op hun manier de praktische oplossingen die designers aanreiken voor de grote en kleine problemen van deze tijd. Het zijn voorbeelden van een nieuw, sociaal en ecologisch bewust design.
Nature-made
Blikvanger is de monografische tentoonstelling gewijd aan Kaspar Hamacher (Eupen, 1981). Hamacher overbrugt de tegenstelling tussen nieuw en traditioneel design. Hij voelt zich, zegt hij, meer ambachtsman dan ontwerper. Hij vertrekt van dood hout dat hij gedeeltelijk verbrandt en waarmee hij meubels maakt. Hij kijkt eerst enkele maanden naar een stuk hout en beslist dan: dat moet een bank worden, en dat een tafel. Hij is opgevoed tussen de bomen door een vader-boswachter, en heeft een heel eigen weg gevonden in de wereld van het design, ergens tussen beeldhouwkunst en hedendaagse toegepaste kunst. Of het nu een boomstronk is of een stuk leder: essentieel voor hem is het respecteren van de authenticiteit van het hout in elke fase van het scheppingsproces.
Op het binnenplein van Le Grand-Hornu staat de ‘sculptuur’ La Main. Dit stuk boom in de vorm van een hand werd door Hamacher ‘gevonden’ in een zagerij. Het is de kruin van een kastanjeboom. Hamacher wou het fragment laten zoals het was, gefascineerd door de natuurlijke schoonheid van de vorm: La Main is geen ready-made, maar een ‘nature-made’. Voorlopig is hij niets met de boomkruin van plan. Wachten, traagheid en besluiteloosheid hebben ook hun plaats in het werk van een designer, zo vertelt hij.
Heruitvinden
Marie Pok is sinds 2012 directrice van het CID, het Centre d’innovation et de design, de designinstelling van Le Grand-Hornu. Zij is een bevoorrechte getuige van de radicale omslag in de designwereld, weg van het ontwerpen van objecten voor het ‘betere’ interieur naar de prangende sociale en ecologische problemen van deze tijd. Design, kortom, voor een ‘betere’ wereld.
Marc Holthof: Enkele jaren geleden stelde je nog de vraag ‘Kunnen wij design heruitvinden?’ Heb je al een antwoord?
Marie Pok: Sociaal en ecologisch bewust design maken is vandaag geen statement meer: elke jonge designer is er mee bezig, je kan niet meer anders. Je kan niet meer vervuilen, je kan niet meer zomaar materialen gebruiken zonder te denken: hoe kan dat gerecycleerd worden? Gebruik ik te veel energie? Is het duurzame materie? Designers steken niet langer een groen vlagje uit met de slogan ‘Dit is duurzaam!’ Nee, duurzaamheid is een evident onderdeel van hun ontwerp. Ik ben tegen wedstrijden en prijzen voor duurzaam design: er kan geen design meer zijn dat níét duurzaam is. Tien jaar geleden was duurzaam werken nog een statement, nu is het een vanzelfsprekendheid. De geschiedenis van het design zit vol met momenten waarop designers zich achter politieke, economische en sociale bewegingen hebben geschaard. William Morris (1834-1896) pleitte voor mooie objecten binnen ieders bereik, het Radicale Italiaanse Design (1960-1970) klaagde het kapitalisme en de overconsumptie aan. Het Critical Design van begin jaren 2000 gebruikte de methodologie van het design om onze manier van leven in vraag te stellen. Vandaag is er een basisbeweging die al die bekommernissen verenigt en de limieten van de wereld van het design openbreekt.
MH: Jonge designers pakken de problemen van deze tijd aan: klimaatopwarming, droogte en overstromingen, nieuwe niet-fossiele brandstoffen, planten, fooddesign, breken met de neoliberale opbodeconomie … om de onderwerpen op te sommen van een paar van de vele tentoonstellingen die je hebt georganiseerd. Hoe komt dat?
MP: Er is een ingrijpende maatschappelijke verandering, een shift, gebeurd – die trouwens ook de markt beïnvloedt. Er zijn kunstenaars en designers die zich engageren terwijl anderen voor de kunstmarkt blijven werken. Je hebt nu designers die op de actualiteit inspelen. Zo hebben Ben Storms en Unfold tijdens de COVID-crisis samengewerkt om maskers, beschermkledij, beademingstoestellen te ontwerpen met 3D-printing. Maar er zijn ook designers die nog op de traditionele manier werken, die mooie vazen maken bijvoorbeeld. Heb je de tentoonstelling van Hugo Meert (Unbreakable in Keramis in La Louvière) gezien? Super! Hij zit een beetje tussen de twee strekkingen in: hij maakt nog verkoopbare objecten maar vertelt er ook iets mee. Een designer vandaag is niet of designer of kunstenaar maar een hybride ‘créateur’.
MH: De tentoonstellingen die jij de voorbije jaren maakte over dit nieuwe design waren mogelijk in een openbare instelling als het CID (dat afhangt van de provincie Henegouwen). Veel ervan krijgt geen kans in het commerciële circuit.
MP: Veel van die projecten zijn installaties of researchresultaten. Ik denk aan het werk van Unfold. Ze hadden een installatie over de geur van de maan in galerie Valerie Traan in Antwerpen. Wij gaan ze in oktober in de expo Cosmos tonen. Het is geen installatie die je aankoopt voor bij je thuis, maar ze creëerde wel een sfeer voor andere werken die wél te koop waren. De makers ervan moeten ook leven. Zo is bij Hugo Meert een deel van het werk te koop en een deel research.
MH: Je vertelde dat je niet meer naar het Salone del Mobile in Milaan gaat, dé hotspot van de designwereld.
MP: Nuance! Naar het Salone ben ik niet meer geweest, maar wel naar de Designweek in Milaan. Ik bezoek niet het Salon, vijf hallen vol meubels, maar wel de ‘off’-events, dat zijn driehonderd (soms kleine) tentoonstellingen en ateliers verspreid over heel Milaan. Daar tonen scholen, onafhankelijke designers en organisaties als Belgium is design hun werk. Vijftien jaar geleden was dat off-circuit in Milaan heel klein en vond het vooral in designwinkels plaats – het bleef heel commercieel. Nu is het echt heel alternatief.
De programmatie van het CID wil een weerspiegeling zijn van de evolutie binnen de designwereld. Zo ga ik altijd naar de afstudeerjury’s van de designscholen. Vijftien jaar geleden maakten ze alleen maar mooie stoelen, tafels en lampen. Nu toont men een rolstoel voor de gevangenis. Of een heel project rond het verbouwen van hennep: hoe kan je de hele productieketen ervan revaloriseren? Het is een studie, met prototypes, over wat daar nu mee zou kunnen gebeuren. Maar er zijn twee problemen: hennep wordt niet meer geteeld in Wallonië (het werd gebruikt voor het maken van koorden), én er bestaan geen werktuigen meer om het te bewerken. Slotsom van het dossier, van een jaar research: de hennepcultuur is niet meer mogelijk in Wallonië. Ondanks die negatieve conclusie is het een belangrijke studie. Ze toont ook aan dat het wel mogelijk zou zijn als er zich een paradigmaverschuiving voordeed: via meer co-creatie en collectieve intelligentie.
Design moet beantwoorden aan de noden van de mensen. Als ik aan een thema voor een tentoonstelling denk, dan is het geen designthema, het is een economisch of sociaal thema. Het zijn thema’s die niets meer te maken hebben met design. En het is soms moeilijk om designobjecten te vinden om dat te illustreren. Het thema is belangrijker dan het object.
MH: Terwijl in traditioneel design het object belangrijker is dan het thema?
MP: Dat is zo. Maar ik ben ook gevoelig voor een mooi object of een mooi kunstwerk.
Opleiding
MH: Hoe zit het met de designopleiding?
MP: Wij hebben in België goede scholen zoals La Cambre en het HISK. Maar met weinig budget kan je weinig partnerships opzetten. Het idee om scholen te laten samenwerken met musea is super, maar het blijft theoretisch omdat er geen budget is om het concreet te realiseren. Er is in België een grote kloof tussen de studies aan een designschool en professioneel aan het werk gaan. Industrieën die designers werk geven zijn er genoeg in België: op het vlak van verlichting, van tuinmeubels en ga zo maar door. Die zijn creatief en efficiënt. Maar voor wie zich cultureel wilt ontplooien is er weinig: drie musea (ADAM in Brussel, het designmuseum in Gent en het CID), en Z33 als cultureel centrum in Hasselt.
Meer en meer designers vragen dan ook een vergoeding om hun werk tentoon te stellen. Vroeger waren ze tevreden dat ze hun werk konden tonen. In de Federatie Wallonië-Brussel is er nu een debat aan de gang: moeten kunstenaars die tentoongesteld worden daarvoor vergoed worden? Wat is de rol van instellingen als ze installaties of werken tonen die helemaal niet commercieel zijn? Moeten wij die research niet financieren zoals dat gebeurt bij wetenschappelijke instellingen? Ik zou graag de mensen kunnen betalen als ze hun werk tentoonstellen. Maar daarvoor moeten wij extra middelen krijgen van de overheid. Als je bijvoorbeeld vijftig designers in een groepstentoonstelling zelfs maar vijfhonderd euro per werk betaalt, kost het al een boel geld. Designers moeten ook van hun werk kunnen leven. Hun research is van belang voor de maatschappij.
MH: Je toont deze zomer de laureaten van de prijs van de Federatie Wallonië-Brussel voor jong design. Welke indruk maakten ze op jou?
MP: Tot nu toe ging de prijs, die voor design om de vijf jaar wordt uitgereikt, naar iemand die traditionele producten ontwierp. Bij de editie 2020 waren er bij de 44 kandidaten zeker een twintigtal die goed bezig zijn. Vier ervan werden bekroond. Er komt nu een generatie aan met innoverende projecten die een combinatie zijn van vakmanschap, recyclage en hergebruik. Niet op een geforceerde maar op een natuurlijke manier. De ecologische processen zijn nu helemaal deel geworden van hun manier van werken. De nieuwe designers zijn bezig met maatschappelijke en ecologische thema’s, ze creëren nieuwe tools en processen, ze produceren meer lokaal. Studio Plastique, die nu een tentoonstelling in Z33 heeft, zit in de selectie met een superscherp werk over silicaatafval van oude microgolfovens dat ze recycleren tot glas.
Het zijn allemaal jonge professionelen die lokaal willen produceren. Dat wordt nog versterkt door de COVID-crisis. Home production komt meer en meer aan bod. Niet iedereen moet thuis aan het werk gaan, maar wij worden bewust gemaakt: het kan nog. Het idee is trouwens meer om tools en processen te ontwikkelen, eerder dan eindproducten. Zo moeten wij alles herdenken: hoe wij produceren, waarmee, waar enzovoort.
MH: Dat is het mooie van design: dat er letterlijk aan de toekomst gewerkt wordt op een concrete manier.
MP: Design is concreet, moet concreet zijn. Dat is de essentie ervan. Het moet het dagelijkse leven op alle niveaus verbeteren. Dat is het doel, zo eenvoudig is het.
MH: Kan dit nieuwe, ecologisch bewuste design de wereld redden?
MP: Ik denk het wel, ik geloof daarin. Grote veranderingen gebeuren bottom-up. Politici nemen de juiste beslissingen als ze begrijpen dat er een vraag is, als ze begrijpen dat de mensen dit willen. Als er een groeiend bewustzijn is over de klimaatproblemen, de sociaaleconomische problemen, gezondheid, mobiliteit ... En dat geldt ook voor design. Als de consumenten hun houding veranderen, gaan de designers dat ook doen. Niet de designers, maar wel het design kan de wereld redden. Design is een heel proces, waarin ook de eisen van het publiek, van de gebruiker meespelen. Design kan verandering brengen, daar ben ik van overtuigd.