Een samenwerking van bijna drie decennia tussen Zeno X en Mark Manders is de aanleiding voor een nieuwe solo in de Antwerpse galerie – de mooiste die de oprichter van ons blad in jaren zag.
Dit is de mooiste galerietentoonstelling die ik de laatste jaren heb gezien: evenwichtig, onderbouwd, doordacht, sober, poëtisch, bevreemdend. Een reeks van bijvoeglijke naamwoorden die ik normaal in een recensie zelden of nooit samen gebruik, maar het overkomt me bij de nieuwe tentoonstelling van Mark Manders bij Zeno X in Antwerpen.
De Nederlander Mark Manders (1968, woont en werkt in het Belgische Ronse) heeft er een 28-jarige samenwerking met Zeno X opzitten, de galerie die hij samen met Luc Tuymans, Marlene Dumas, Michaël Borremans, Anne-Mie Van Kerckhoven en anderen uitbouwde tot een van de belangrijkste van het land. Manders werkt al sinds 1986 aan een project dat hij ‘Zelfportret als Gebouw’ noemt, een wijds oeuvre met installaties, tekeningen en sculpturen. ‘Zelfportret als Gebouw’ is geen simpel of eenduidig verhaal, het is een manier van denken, leven, creëren en uitvoeren.
De tentoonstelling in Zeno X doet dat geweldig. Bij het binnenkomen beland je in een kamer, opgebouwd met houten panelen, die net iets te groot zijn om gewoon panelen te zijn, en die hij zelf nummerde met een eigen cijfer-ontwerp. Binnen in de kamer zie je al alle facetten die je in de verdere tentoonstelling ontmoet: de bronzen sculpturen die van kleiachtige materie lijken, de diverse tinten blauw van de lucht, de werken met ‘All Existing Words’, de kopjes, de dode dieren.
In die kamer wordt de aandacht vooral getrokken door de mythische figuur van de skiapode of monopod, een eenbenig wezen dat zijn enorme voet gebruikte als zonnescherm voor zijn hoofd en opduikt in de Griekse en Romeinse mythologie. Manders verzamelde er een hele reeks afbeeldingen van of maakte ze zelf. ‘Dit is een heel eigen vorm van fake news’ zegt hij zelf, bij de rondleiding in de expo.
Aan het project ‘All Existing Words’ werkt hij ook al heel lang: Manders maakt kranten waarin alle woorden die het Engels telt steeds één keer voorkomen, in een willekeurige volgorde, en die hij verwerkt in installaties, schilderijen en sculpturen. En hij doet dat op sterk uiteenlopende, maar immer coherente wijze, waarbij – voor het eerst eigenlijk – ook de notie kleur in zijn werk opduikt: de kleur van de lucht van grijs tot blauw.
Zo is er het werk Landscape with All Existing Words (2005-2022), waarin hij een blok krantenpagina’s in brons combineert met een karton met blauwe lucht. En er zijn verschillende Cloud Studies (with All Existing Words) (2005-2022), waarin over de krantenpagina’s heen luchten zijn geschilderd met acrylverf. Andere werken, met de bekende dode dieren in brons, hebben ook kopjes, vastgemaakt aan koorden: zij vormen fictieve zinnen. Elders worden de kopjes gevat in letterlijke cirkels van hemels. Manders: ‘Ik vind die kopjes een mooie vorm hebben.’ En een van de mooiste werken is Vertical Clouds (2021-22), waarin een vrouwenhoofd gefragmenteerd wordt met houten paneeltjes van de All Existing Words.
Helemaal nieuw voor me zijn de glazen kasten, zoals Field Fragment (2020), waarin hij boven beschilderd zand een lijntje hangt met allemaal minuscule wolkengezichten op metaal, en waarvan hij zelf zegt: ‘Dit doet me denken aan Boogie Woogie van Mondriaan’. En zo schudt hij de beelden ogenschijnlijk los uit de pols: een Night Scene (2020-22), waarin de daghemel vervangen wordt door een nachtelijke versie, een meisjesfiguur, die het hoofd aandrukt tegen een schilderij en haar oorbel ‘verliest’, een woordenboek waar de lucht overheen valt; ‘Ik wil zo min mogelijk woorden gebruiken met alle mogelijk bestaande woorden’, besluit hij enigmatisch, maar ook zo veelzeggend.