Er bestaat een foto van de Britse kunstenaar Monster Chetwynd en haar zevenjarige zoontje. Ze springen in de lucht, de kleinste gestalte is een exacte miniatuur van de grootste. Moeder en zoon, totaal gelukkig. Zo moet het ongeveer werken in het brein van Chetwynd: met een innerlijke, eeuwige zevenjarige die haar toefluistert om te spelen, om vrij te zijn. Met dat spel is Chetwynd groot geworden. In Museum De Pont is nu haar tentoonstelling Toxic Pillows te zien.
Toxic Pillows is ook de titel van een performance die in het museum werd gehouden. Opnames ervan worden getoond in het museumrestaurant. Mensen in gestreepte pakken en kleurige kostuums lopen schijnbaar achteloos door elkaar, houden elkaars handen vast en doen een rondedans. Het decor van die performance vult de ruimte: grote bedrukte vellen, in grof zwart-wit gekopieerd van een zestiende-eeuws schilderij van St. Hieronymus. Er staan staketsels die doorkijkjes bieden, een boekenkast vol geheimzinnige, geknutselde spulletjes. Dit is een driedimensionaal landschap, een theaterdecor waar je doorheen kunt lopen. Hoewel het een fikse museumzaal bestrijkt, oogt het leeg, zo zonder performance. In de kabinetten zijn van grote harige maskers en monsters tableaus gemaakt. Weer die strepen, maar nu op de muur. Net als stukjes en fragmenten van werk van Eduardo Paolozzi, de Britse pop-artkunstenaar.
Overal in Chetwynds werk zitten geleende beeldfragmenten verborgen: van schilderijen, van Romeinse fresco’s maar ook van filmbeelden. Die achtergronden zijn gekopieerd, opgeblazen. Ze vormen de habitat van cartooneske monsters en dieren van stof en papier-maché, menshoog, die ertegenaan zijn gemonteerd. Dieren tuimelen van hun hoge hangplaats zo de ruimte in. Die dieren en beesten zijn ooit gebruikt voor performances. Nu krijgen ze een tweede leven als schilderij. Maar dat spel met de kunstgeschiedenis blijft aan de oppervlakte. Het is te veel een decor. Misschien is Chetwynd wel beter als performancekunstenaar dan wanneer ze de schilderkunst bestudeert en wil bespelen.
Gelukkig is er ook een groot groen monster met witte tanden in zijn muil. Kruip in zijn kop om één van Chetwynds films te kijken. Poppetjes praten als doorgewinterde wetenschappers. Ze gaan de ruimte in. Zwevend in hun capsule ontdekken ze op aarde, verborgen in een hoedenzaak, de bron van de jeugd. Maar eenmaal terug op aarde, is die bron toch lastig terug te vinden. Maar het lukt, we zien oude figuurtjes baden, vastgehouden door echte, jonge handen.
Te netjes
Toxic Pillows als tentoonstelling worstelt een beetje met zichzelf. De speelse passie spat van elk werk, maar samenkomen als geheel wil het niet. En toch is Monster Chetwynds werk een feestje. Als je tenminste naar haar videowerken kijkt. Er zijn er maar twee in deze tentoonstelling, veel te weinig eigenlijk. Want in die films gebeurt het: de gekte, de vrijheid. Neem nou bijvoorbeeld het fragment uit Hermitos Children, opgenomen in 2009. Daarin herneemt ze een foto van Philippe Halsman uit 1951: naakte vrouwen vormen samen een doodshoofd. Maar deze vrouwen zijn bij lange na niet passief: ze headbangen op de gruizige tonen van een gitaar. En er is meer: een Fellinesk feestgezelschap, gewoon, in een huis, met een gastheer in bescheiden drag. Allemaal waren het ooit performances, nu zijn het hoofdstukken van een vreemd kronkelende verhaallijn. Het is die doe-het-zelf mentaliteit, dat gewone alledaagse dat ineens boven zichzelf wordt uitgetild in de handen van een kunstenaar. Het is alsof er iets van de experimentele vrijheid van de jaren zeventig en tachtig in Monster Chetwynd is gevaren. Ze is daarin niet alleen. Er zijn gelijkgestemden als Nathaniel Mellors, ook al zo’n universumknutselaar. En Laure Prouvost, die met haar zelfgebouwde mythologieen hoge ogen gooide tijdens de afgelopen biënnale van Venetië.
Monster Chetwynd is een goede kunstenaar, met een aanstekelijk soort energie, vooral een performatieve. Heeft het museum die goed weten te vangen? Nee, eigenlijk niet. Net zoals Prouvosts tentoonstelling in het M HKA leed aan museale verstijving, geldt dat ook voor Chetwynd in De Pont. Die woeste speelse, kinderlijke energie laat zich niet gemakkelijk vangen tussen de witte muren van een museum dat te weinig risico wil lopen en te netjes wil blijven. Dan liever een tentoonstelling waarin de video’s en de performances over elkaar heen buitelen, ongecurateerd, borrelend van levenskracht en met een vleug absurdisme.
Monster Chetwynd (1973) woont en werkt in Glasgow. Door haar ouders Alalia genoemd, herdoopte ze zichzelf tot 2006 als Spartacus en later tot Marvin Gaye. Sinds 2018 luistert ze naar de naam Monster. In 2009 nam ze deel aan Nicholas Bourriouds spraakmakende tentoonstelling Altermodern en in 2012 was ze genomineerd voor de Turner Prize. Recent richtte ze een speeltuin in tijdens de Istanbul Biënnale.