Een portret van een Algerijnse man van meer dan een eeuw oud vormt het uitgangspunt van Alien, de expo van Oussama Tabti die te zien is in CENTRALE | box. Tabti, zelf van Algerijnse afkomst, kwam de foto een aantal jaar geleden tegen op sociale media en raakte erdoor gefascineerd. Eigenlijk was de expo helemaal niet de bedoeling. Maar een afgewezen visum in 2018 en een aansporende subsidiegever zetten Tabti aan de Amerikaanse immigratieprocedure en de Algerian man op de foto verder te onderzoeken. Alien is het resultaat van die zoektocht.
Het is inderdaad een beklijvend beeld van een mooie mens, die zonder pose, maar met présence in de camera kijkt. De loshangende tuniek en de indrukwekkende tulband, allebei wit, steken af tegen zijn getaande huid en tegen de donkere achtergrond, en dankzij het sepia van de oude foto lijkt er een soort aura rond de man te hangen. En toch is dit geen klassiek portret, maar een beeld dat ontstond in een administratieve context. Het werd genomen door Augustus Frederick Sherman, ambtenaar op Ellis Island. Dat eiland in de baai van New York was in de eerste helft van de twintigste eeuw het drukste inspectiestation voor immigranten in de Verenigde Staten. Dit is geen portret van een mens, maar van de massa’s administratieve documenten die op Ellis Island ontstonden. Titel: Algerian man.
Oussama Tabti begeleidt me wanneer ik de expo bezoek. Hij vertelt me dat deze tentoonstelling helemaal niet de bedoeling was. Hij had de foto eigenlijk als uitgangspunt genomen voor een kunstenaarsresidentie in 2018 in Triangle Brooklyn. Maar ironisch genoeg blijft zijn visumaanvraag maandenlang in een limbo van administrative processing hangen, om uiteindelijk afgewezen te worden. Tabti wil het project opbergen, maar zijn subsidiegever vraagt hem om er toch mee door te gaan. Dus begint hij informatie te sprokkelen, vanachter zijn scherm: over Ellis Island, over de Amerikaanse immigratieprocedure aan het begin van de twintigste eeuw en over de Algerian man.
Alien toont het resultaat van die zoektocht. Tabti brengt er administratieve documenten, historische informatie en objecten samen en mengt ze met materiaal uit de administratieve mallemolen die hij zelf moest doorlopen en met beeld- en audiomateriaal van gesprekken over Ellis Island. Aan de hand van krantenartikelen en passagierslijsten identificeert Tabti de Algerian man als Mohamed Juda, een tweeëndertigjarige Algerijn, die samen met drie andere Algerijnen naar de Verenigde Staten kwam en onderdak zou krijgen bij Martin Labé, een Franse importeur en handelaar van Algerijnse oorsprong die zich in New York had gevestigd.
Juda was de enige van de groep Algerijnen die gedeporteerd werd, wellicht omdat hij niet ontkennend had geantwoord op de vraag of hij geloofde in polygamie. Het staat allemaal netjes ingevuld op de List or manifest of alien passengers. Naast Juda’s vermoedelijk foutief gespelde naam prijkt een stempel met DEPORTED, zonder verdere motivatie.
Even verderop toont Tabti zijn eigen visumaanvraag, met als enige vermelding Refused. Het is akelig gelijkaardig. Nog op de passagierslijst: de medische vereisten waaraan immigranten moesten voldoen. Ook Oussama Tabti moest kunnen aantonen dat hij gezond is. In de expo toont hij een medisch document dat bevestigt dat hij niet aan tuberculose of gele koorts lijdt. Niet bepaald de ziektes die in Frankrijk, waar Tabti op het moment van de aanvraag resideert, de ronde doen. Alleen al door de aandoeningen naast elkaar te zien staan, lijkt het alsof er sinds het begin van de twintigste eeuw niets veranderd is aan onze kijk op de immigrant.
En dat is precies het punt van Tabti. Door materiaal dat normaal opgeborgen blijft in historische en administratieve archieven tentoon te stellen, legt hij bloot hoe we met schijnbaar neutrale procedures ‘het vreemde’ systematisch afweren. Ellenlange vragenlijsten, objectief aandoende foto’s, onderzoeken en interviews: de methodes zijn na een eeuw nog steeds niet veranderd, hoogstens digitaler geworden. Het achterliggende uitgangspunt – dat aan bepaalde voorwaarden moet worden voldaan om een land binnen te mogen, die bovendien afhankelijk van je afkomst, naam of uiterlijk strenger kunnen uitvallen – geldt vandaag nog evenzeer.
Hoe menselijk de foto van Mohamed Juda ook oogt, de procedure die hij onderging is er een die met menselijkheid niets te maken heeft. Het boekje Ellis Island van Georges Perec, tevens een van de objecten uit de tentoonstelling, beschrijft het pijnlijk accuraat: het kunstmatige eiland voor de kust van New York is niet meer dan een machine, die een eindeloze stroom Amerikanen produceert met immigranten als input.
Even verderop in de expo ligt een proefschrift over de migratieprocedures die de openlijk racistische denkmotieven expliciteert die aan die machinerie ten grondslag liggen: Duitsers zouden goed materiaal zijn om toekomstige Amerikanen uit te kneden; aan Arabieren, met hun onverstaanbare taal en vreemde gewoontes, zou het Amerikaanse democratische project daarentegen niets hebben. Zo lang bestaat de muslim ban dus al. Intussen zijn we meer dan honderd jaar verder en alle vooruitgang ten spijt is het nog steeds een beperkt clubje dat bepaalt volgens welke spelregels de democratie werkt en wie eraan mag bijdragen.
Alien telt hooguit twaalf displays, maar het is voldoende om pertinente vragen op te werpen over onze ideeën over onszelf en de ander, over grenzen, culturen en vooroordelen. Het gros van de expo bestaat uit schermen, en dat is geen toeval. Net omdat zijn visum geweigerd werd, deed Tabti een groot deel van zijn onderzoek vanachter een scherm. Bovendien sloeg ondertussen covid toe. Schermen werden nog meer dan gewoonlijk een dagelijkse realiteit, een manier om het lichaam van de ander te weren, en tegelijk een teken van onze vervreemding. Een symbool voor quarantaine ook, die verplichte afzondering waarin je niet leeft, maar wacht, en die iedereen intussen aan den lijve heeft ondervonden. Voor wie op Ellis Island aankwam was het vaste prik. Immigranten werden in gevangenisachtige gebouwen in afzondering geplaatst uit angst voor besmettelijke ziekten.
Nog opvallend: de stevige, maar desondanks wat slordig aandoende rekjes waarop de objecten zijn uitgestald – de vijzen nog zichtbaar, de kabels van de schermen een beetje rommelig naar beneden hangend. Tabti vertelt me dat hij bewust de esthetiek opzocht die we tijdens corona zo gewend zijn geworden. Die van voorlopige oplossingen, zoals onhandig aangebrachte plexi’s, die doorheen de tijd bestendigheid krijgen.
Een van de weinige tactiele elementen in de tentoonstelling is een wandtapijt. Het toont een clichématige afbeelding van Venetië: palazzo’s op de achtergrond, een wiegende gondel op de voorgrond. Volgens het label werd het textiel geïmporteerd door Martin Labé, de man die Mohamed Juda onderdak had moeten geven. Dit is dus wat we toelaten in Westerse landen: geen mensen maar producten, geen ideeën maar koopwaar, geen waarheidsgetrouwe informatie over met mensen volgepropte boten maar een onschuldig beeld van een gondel. We kopen de alienation, de vervreemding, zelf in.