Paul Casaer exposeert in De Garage in Mechelen. All We Can Get is een grote tentoonstelling, met veel nieuw werk. Het geheel is homogeen en toch divers, er zit een lijn in maar het is ook ambigu. Het leest als een rebus vol omwegen en echo’s. En het is een product van de lockdown: terwijl elders de consumptie stilviel, zet hij de consumptie centraal.
All We Can Get opent zich naar de straat. De eerste werken staan in de etalage: vier bellen op hoge poten als koopwaar in een showroom. Zijn Ostinato Bells staan er als een echo op de beiaard in de Sint-Romboutstoren aan de overkant van de straat. Maar deze bellen klinken niet. Ze evoceren alleen maar. Ze staan er om goesting te doen krijgen. Ze lokken passanten om binnen te komen en zich over te geven aan dingen die ze nog niet hebben – dingen die ze ook niet nodig hebben.
Zo is deze tentoonstelling van Paul Casaer: het volgt de logica van de verlokking. Hij gebruikt mechanismen van de consumptiemaatschappij om ze langs daar ook te doorprikken. Een tentoonstelling als een eenentwintigste-eeuwse speeltuin: All We Can Get.
Eens voorbij de receptie van de Garage staat de bezoeker voor een poort. Geen draaihek om door te lopen zoals in de supermarkt, maar wel een barrière waar je rond moet: een omweg die de ruimte kleiner (het blokkeert) én groter doet lijken (het verlengt je pad). Casaer gebruikt de Garage zoals ze is: als een loods. Net als in een koophal doet zijn werk de te kille ruimte vergeten waarin de bezoeker zich bevindt. Hier en daar zijn ook hoekjes achter schotten en muurtjes, resten van vorige tentoonstellingen. Ze geven het gevoel dat er telkens een nieuw verhaal begint. Ze blijven de aandacht aanscherpen.
Bij Casaer zien de dingen er dikwijls banaler uit dan in ze in werkelijkheid zijn. Dat gaat samen met zijn favoriete techniek van het uitvergroten. Hij haalt zijn inspiratie uit alledaagse objecten. Dat was vroeger al zo met zijn reuzenpretzels op stelten, hoog boven de grond. Dat is hier niet anders met de lippenstiften die meer lijken op hulzen van obussen. Het effect van al dat vergroten is dat het de bezoeker verkleint: ik loop door de ruimte en laat ik me van de ene verrassing in de andere vallen. Als een kind in de snoepwinkel wil ik ze allemaal. Maar op een bepaald moment smaakt alles hetzelfde: zoet als suiker.
Laagje
Die homogeniteit krijgt hier een nieuwe invulling. In al zijn eenheid presenteert All We Can Get zich als een oeuvre op zich. Zwart is het aroma hier: L’oeuvre au noir,. En net als in het boek van Marguerite Yourcenar (bij ons vertaald als Hermetisch Zwart) loop je hier rond als in het laboratorium van de alchemist. L’oeuvre au noir, dat staat voor de eerste van drie fasen waarin de alchemist toewerkt naar zijn magnum opus. In dit verhaal is de eerste fase de moeilijkste: het scheiden en oplossen van de substantie. Het is de meest overmoedige stap van de alchemist die lood wil veranderen in goud. Het is niet alleen overmoedig, het is ook onmogelijk. Wie krabt onder dat laagje goud aan de buitenkant komt opnieuw uit bij het lood aan de binnenkant.
Overmoed (maar een speelse dan) zit in het laagje zwart over deze tentoonstelling. Zelf gemaakt zwart. Overal datzelfde laagje. Het enige goud zit op de cover van de (volledig zwarte) catalogus. Rooskleurig is deze tentoonstelling allerminst. Het is niet lieftallig, maar wel altijd verlokkelijk.
In al zijn aantrekkelijkheid laat het zwart toch een leeg gevoel achter. Uitgeblust. Vele werken zijn hol, of ze komen als een skelet zonder bekleding. Als maquettes eigenlijk: lege dingen, voorstellingen. Het verschil met de gebruikelijke maquette is dat ze hier niet verkleinen, maar wel vergroten.
Veel sculpturen zijn doorzichtig. Dat ligt aan de objecten – een rek, een hek, … – die hem inspireren. Er zijn geen massieve dingen. De huls van de lipstick is leeg en hetzelfde kan je vermoeden van de pillen, her en der verspreid over de vloer. Toppunt van die transparantie is Displaced Vanishing Object. Voor mij is dit het sleutelwerk. Ik noem het PopOpArt: spetterend en aantrekkelijk als Popart, spelend met dezelfde effecten en illusies als Op-art. Het oogt spontaan en bestudeerd tegelijk. Het is het toppunt van transparantie: het lijkt eerst op een spiegel, maar als je dichterbij komt grijp je er zo doorheen. Als een figuur staat het daar nogal wankel te zijn, gemonteerd op een betonblok dat zo uit de grond lijkt gerukt. Deze spiegel werkt alleen maar als je jezelf erachter zet. Het is een doorkijker, een doordenker. Zelf noemt hij het zijn selfiehoek. Een explosie van lucht. Een figuur voor de selfie als beeld van de eenentwintigste eeuw.
Omkeerspiegel
Er zijn nog zulke spiegelmomenten: Applauding Men is een groot kader, leunend tegen de muur, dat met uitvergrote paperclips levensgrote mannen vasthoudt als groep. Ze applaudisseren als toeschouwers. Het spiegelmoment zit in het moment waarop de driedimensionale toeschouwer in deze tentoonstelling oog in oog staat met de tweedimensionale toeschouwers in dit werk. De mannen staan/hangen rechtover een display. Uitvergroot herken je het niet echt, maar in de display liggen achteruitkijkspiegels. Om het echt goed te zien (en om jezelf te zien) moet je achter het werk gaan staan.
Dit werk is monumentaal van schaal, maar ook dat wordt regelmatig doorprikt. Door de ijzerdraad bijvoorbeeld, die de onderdelen samenhoudt. Dingetjes als ringen, een springbal van de kinderen (de zijne), breiwol, mergpijpen, wandelstokken of kraaltjes doorbreken regelmatig de zware lichtheid van het werk. Het zijn stukjes die het werk opnieuw veranderen in een omgekeerde spiegel en de bezoeker terug in de realiteit zetten.
Met All We Can Get maakt Paul Casaer een tentoonstelling als een pharmakon: een gif dat tegelijk ook tegengif is. In deze (tegen)giftige tentoonstelling liggen de zwarte pillen verspreid over de vloer en staan de zwarte pijlen in de lipstickhuls. Maar tegenover de zwaarte staat altijd het schijnbare gemak, de vlotheid waarmee deze werken zijn gemaakt. Helemaal achteraan, niet ver van de shelter om snel op te bouwen, hangt een draadwerk dat hij (ook dat heeft hij me verteld) net voor de opening nog snel heeft gemaakt. Het toont twee gelijke figuren, maar verschaald en verdraaid. Ik zie er een paardenkop in, als een echo op de paardachtige figuren in The Leadership Challenge aan de andere kant van de muur. Zelf legt hij het liever uit als zijn grote en kleine beer. Deze beelden zijn deel van een constellatie. Het ene kan niet zonder het andere. Het ene maakt het andere. Zo is All We Can Get: een les in kijken en exposeren.