In een hoekje van Huis De Valk, het deels 16de-eeuwse gebouw op de Grote Markt van Veurne, waar ietwat displaced in dit middeleeuws aandoend stadje de door felle neons uitgelichte ruimte voor hedendaagse kunst Emergent huist, hangt een klein kader met twee oude en romantisch aandoende prentkaarten uit het Brusselse natuurhistorisch museum. Op elk prijkt kleurrijk een vogel: links een gouw, rechts een Pica pica galliae of Gallische ekster.
Pica pica is ook de naam van het Luikse kunstenaarscollectief dat in 2007 uit ERS ontstond, en momenteel onder de titel Ricochets bij Emergent exposeert. De naam van het collectief is allerminst toevallig: als eksters schuimen de leden van het collectief, Boris Magotteaux (1978), Manuel Falcata (1979) en Jerome Degive (1980), de straten van hun thuisstad af, of van de stad waar ze zullen exposeren, om met verzamelde kleinoden en foto’s in situ een tentoonstelling op te bouwen, waarin de werken een levendige confrontatie aangaan met de architectuur van de plek. Zelfs de elektriciteitskasten in de allesbehalve evidente tentoonstellingsruimte werden daarbij in Emergent niet weggecamoufleerd, maar kregen extra zichtbaarheid, als compagnie van naakten die uiterst rudimentair uit oude gasbuizen werden geconstrueerd.
Bovenop die dialoog met de genius loci, is elk werk ook voor alles het gevolg van een trialoog tussen de kunstenaars zelf. Deze huldigen een cadavre exquis-achtige modus operandi, waarbij de ene overneemt waar de andere is gestopt, en steels (remember de ekster) elementen schrapt of toevoegt, nieuwe texturen of materialen zoals fietsbanden uittest, details tot hoofdzaak maakt, of omgekeerd, om dan op zijn beurt door de derde bijgestuurd te worden. Enzovoort, tot een consensus wordt bereikt. Een en ander verklaart de titel van deze tentoonstelling, die onder andere naar drieband in biljart verwijst, terwijl ook de allusie op Mallarmé en het door toeval gestuurde dobbelspel nooit ver weg is, en door de de alomtegenwoordigheid van bollen en cirkels doorheen de tentoonstelling extra in de verf gezet wordt.
Het resultaat is één grote installatie van veelgelaagde schilderijen en sculpturen, die niet alleen hun wordingsproces verraden doordat geschrapte elementen doorheen de toevoegingen blijven doorschemeren, maar in hun grote variatie ook elkaars motieven of kleuren hernemen, zoals de contouren van sculpturen die op een schilderij de sjablonen worden waarmee een figuur wordt gevormd. Tussendoor wordt ook onophoudelijk het basisvocabularium van de kunst – van het raster, over de Stoppages van Duchamp, tot het cliché van het schilderij als venster – uitgedaagd, en (soms letterlijk) op zijn kop gezet, zodat dezelfde vorm in de ene ruimte horizontaal als zitbank, en in een andere verticaal als sculptuur fungeert.
Ook de blik van de bezoekers die dit spiegelpaleis binnenstappen wordt zo – de titel indachtig – onophoudelijk heen en weer gekaatst in een spanningsveld dat zich tussen tal van elkaar bevragende polen beweegt – tussen de wel erg verschillende leefwerelden van de kunstenaars bijvoorbeeld, het twee- en driedimensionale ook, de status van een gebruiksvoorwerp en kunstobject, het particuliere en het algemene of universele, en wat al niet meer. Een niet aflatende en uiterst inspirerende karambole waarbij het aloude statische perspectief door een uiterst beweeglijke en gefragmenteerde variante wordt vervangen, en de bezoekers elke illusie ontneemt dat ze, in hun zoektocht naar sporen van een spel dat in wezen reeds gespeeld is, dit meerstemmig verhaal ooit kunnen vangen.