Susanne Khalil Yusef (1984) combineert Palestijnse nationale symbolen, monumentale beeldtaal en de rebellie van graffiti om zowel de ontheemheid als het verzet van een verdreven volk te laten zien. Het Noordbrabants Museum wijdt nu een solo-expositie aan haar, onder een ietwat verwarrende vlag.
Susanne Khalil Yusef is geboren in Duitsland, als kleinkind van gevluchte Palestijnen, woont inmiddels in Nederland, en ziet zichzelf als Palestijn. Met die kennis in het achterhoofd is het toch wat vreemd dat ze nu een solo-expositie heeft die gepresenteerd wordt onder de vlag Brabantse Nieuwe. Dat is in elk geval de naam van een tentoonstellingsreeks van het Noordbrabants Museum, met opkomende kunstenaars die een band hebben met deze provincie. Khalil Yusef heeft weliswaar aan de kunstacademie in Den Bosch gestudeerd, maar het voelt enigszins misplaatst om een kunstenaar met banden met drie verschillende landen vast te pinnen op een provinciale connectie. Een aparte titel was beter op z’n plek geweest, zoals bij een aantal eerdere tentoonstellingen in deze reeks.
De exposities in deze reeks worden altijd in een wat lastige zaal getoond. Die langwerpige ruimte oogt namelijk sterk als een soort gang tussen de twee aanliggende, veel grotere zalen die voor andere presentaties zijn ingeruimd; het voelt toch een beetje alsof je op doorreis bent tussen tentoonstellingen. Die uitstraling past echter goed bij het gevoel van ontheemdheid dat uit Khalil Yusefs kunst spreekt.
Verwijzingen naar de Palestijnse cultuur en geschiedenis zijn volop terug te vinden in haar oeuvre. In het Noordbrabants Museum is onder meer het patroon van de keffiyeh duidelijk aanwezig: in de volksmond ook wel de Arafatsjaal genoemd. Een ander terugkerend beeldelement is de stripfiguur Handala: een jongetje van tien dat consequent met zijn rug naar de toeschouwer gedraaid staat. Zijn geestelijk vader, Naji al-Ali, ontvluchtte op die leeftijd Palestina. Volgens hem zou Handala pas ouder worden en zijn gezicht laten zien, als hij eindelijk terug kon gaan naar zijn geboortegrond. Net als de keffiyeh is het getekende jongetje een symbool voor de Palestijnse nationale identiteit geworden, én voor ontheemdheid.
Beide beeldelementen duiken regelmatig op in Khalil Yusefs werk; de afgelopen twee jaar kwam ik haar werk op vijf verschillende exposities tegen (inclusief die in het Noordbrabants Museum) en was er altijd wel een van die twee beeldelementen aanwezig. Khalil Yusef zet deze nationale symbolen op een onverwachte manier in, doordat haar beeldtaal óók geënt lijkt te zijn op street art en op monumentale beeldtaal.
Om met die laatste te beginnen: in het Noordbrabants Museum exposeert ze bijvoorbeeld een in brons gegoten standbeeld van Handala – misschien wel het monumentale medium bij uitstek. Maar wat gebeurt er eigenlijk als je een figuur die altijd zijn rug laat zien ruimtelijk maakt? Dan blijkt hij in Khalil Yusefs geval geen gezicht meer te hebben: alleen twee grote voeten die hem stevig op de grond houden. Een sokkel ontbreekt, maar met enige fantasie zie je die wél in het onderste deel van 30kill (2020), waarvan de bovenste helft bestaat uit heliumballonnen die bedrukt zijn met gezichten van vermoorde Arabische jongens. Je weet dat ooit de lucht uit de ballonnen zal lopen, of dat ze een keer pang gaan doen – hoe tijdelijk kan een monument zijn?
Ook andere kunstwerken spelen subtiel met monumentale beeldtaal, door media en formaten te gebruiken die daarmee geassocieerd worden. Een krachtig, maar verontrustend voorbeeld is het grote tapijt Een laatste blik (2022): een vorm die vaak is gebruikt om historische gebeurtenissen weer te geven. Vaak zijn dat heroïsche gebeurtenissen uit het verleden, zoals een gewonnen veldslag. Khalil Yusef toont een boomgaard die platgebrand wordt door Israëlische kolonisten. Dat is een bijzonder wreed moment om zo groots op terug te blikken. Daardoor wordt het tafereel ronduit aangrijpend: je presenteert je volk groots aan de buitenwereld en misschien wel het enige dat je kunt laten zien is dat jullie verdreven zijn. Dat is een gevoel waar een witte westerling als ik zich weinig bij voor kan stellen.
Tegelijkertijd is haar kunst ook vitaal: naast verslagenheid spreekt er ook verzet uit. Dat is nog het sterkst te zien in een serie textielwerken: Just Ice (2019). Nog meer dan aan tapijten doen ze denken aan graffiti – en daarmee aan protest. De inspiratiebron blijkt volgens de muurtekst price tagging te zijn: een door Israëlische kolonisten gebezigde graffiti-achtige vorm van vandalisme en intimidatie. Die wordt vooral ingezet tegenover Palestijnen, maar ook tegen linkse Israëliërs die zich tegen de bezetting keren. In deze serie toont Khalil Yusef die beeldtaal – bekladdingen van gebouwen, davidsterren – en laat Handala ernaar kijken. Tegelijkertijd zijn de grote harten op een van de kunstwerken níét te missen, evenals de nazar, een ander terugkerend symbool in haar werk: een amulet die mensen moet beschermen tegen het kwaad, en die onder meer populair is in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.
Waarschijnlijk staan er nog veel meer symbolen op de Just Ice-reeks, die je als westerse kijker niet zomaar thuis kan brengen. Het zou me niets verbazen als Khalil Yusef deze beeldtaal van bezetter heeft gekaapt en er een nieuwe draai aan gegeven: de Palestijnen laten zich niet kisten. Dat maakt niet alleen de verslagenheid invoelbaarder, maar ook het verzet en dat is een spannend idee. Handala staat nog altijd met zijn rug naar de kijker, maar je kunt niet uitsluiten dat hij trots toekijkt.