Bij het kijken naar The Works and Days (of Tayoko Shiojiri in the Shiotani Basin) (2020), van C.W. Winter en Anders Edström, moet ik meer dan eens denken aan de grote Franse filmcriticus Serge Daney. Het programma van Courtisane suggereert dat dit een film is om in te wonen, zoals voor Daney cinema een ruimte is om in te bewegen. Film, voor Daney, moet je eerst en vooral de ruimte doen vergeten waarin je zit: de filmzaal. Film is een vehikel dat je meeneemt, opneemt, in een andere ruimte. Film is een manier van reizen (en voor Daney ook: een reden om te reizen, naar festivals, naar filmmakers).
Daney zou vast genieten van The Works and Days (of Tayoko Shiojiri in the Shiotani Basin). Acht uur lang nemen de makers je mee naar een klein Japans dorpje – zevenenveertig inwoners – in de buurt van Kyoto. Die duur is deel van de immersieve ervaring. Het vraagt je de tijd te nemen en het doet je de tijd nemen. Het is een uitnodiging én een comfort. Een gastenverblijf. Je schuift mee aan de tafel van het hoofdpersonage dat in het echte leven ook de schoonmoeder is van Edström. Je wordt deel van het alledaagse leven waarin – dat wordt snel duidelijk – drinken en werken een grote rol spelen. De film is een aaneenschakeling van tranches de vie en neemt je mee naar feesten, in landschappen, naar reizen en begrafenissen van vroeger en van nu. Soms leest het als een album en kijk je over de schouders van de lezer mee terug in de tijd. Je wordt deel van uitbundige gesprekken, van oppervlakkige ontmoetingen en van intieme momenten. Je ondergaat de situatie met de filmmakers.
Tijd is een belangrijk gegeven. Niet alleen de acht uur die de film duurt (hoe langer de film duurt, hoe meer dat bijzaak wordt). Het gaat over seizoenen: de vier of vijf seizoenen waarin Edström en Winter filmen, gespreid over de periode van een jaar. Het gaat over de veranderingen in die seizoenen over de jaren heen, waarin de dorpelingen merken dat er geen vissen meer in de rivier zwemmen of dat de gewassen anders reageren op het klimaat. Het gaat over de tijd waarin ze merken dat ze minder vieren met de buren dan vroeger. Over de tijd die verandert.
Tijd is ook wat de filmmakers investeren in dit werk. Samen werkten ze tien jaar aan deze film. Het schrijven ervoor begint in 2010. Het filmen in 2015. De postproductie loopt van 2016 tot 2020, het jaar waarin de film in première gaat. En ook al spelen alle personages hun eigen rol, toch brengen de makers hun film expliciet uit als fictie, niet als documentaire. The Works and Days (of Tayoko Shiojiri in the Shiotani Basin) is een experimentele etnografie (of een etnografisch experiment, zo u wil). Het vertrekt van een geografische interesse voor elf generaties boeren. Edström en Winter noemen het een georgica in vijf boeken. Georgica, van het Griekse geo- (plaats) en -ergon (werk), en genoemd naar het leerdicht van Vergilius die zich op zijn beurt liet inspireren door Werken en Dagen van Hesiodos. Een film over de plaats van de werken of (alweer dat idee van de ruimte) een film als werkplaats.
Dat werken volgt een eigen ritme: van de seizoenen, van de leeftijd, van de traditie. Dat lijkt vanzelf te gaan. Maar eigenlijk is dat maar schijn. Het is zoals deze film, deze fictie die eruitziet als een documentaire: de makers werken niet met een script, maar wel met ideeën, ingevingen, mogelijkheden van het moment. “Embracing the contingency”, noemen ze dat. Het toeval omarmen. Zo ontwikkelt deze film zich als een landschap dat zich blijft aanpassen aan de omstandigheden. Zo ontstaat een film doorheen de tijd. Daarvoor dient die lange productietijd: om vertrouwd te worden met de plaats en het werk. Dat is precies het proces dat ook de kijker beleeft tijdens het verblijf in de film.
Ook belangrijk – en dan zitten we in de postproductie – is het geluid. Ook dat is een ruimte, een landschap, op zich: geen soundtrack, maar wel een soundscape. Elk nieuw boek, elk nieuw hoofdstuk in de film begint in de duisternis; het is het geluid dat ons inleidt in de ruimte van de film. De makers gebruiken daarvoor eigen opnames, maar ook materiaal van geluidskunstenaars als Eliane Radrigue, Akio Suzuki of Phil Niblock. Het is ook via het geluid dat het landschap, gefilmd met die bijna altijd statische camera, gaat bewegen.
Er zijn veel dingen die ik niet begrijp in deze film. En hoe verder ik mee beweeg in het verhaal, hoe minder erg ik dat vind. Ik onderga: het is wat het is. Misschien is dit wel zen. Het wordt in elk geval een gewoonte. Ik denk daarbij dikwijls terug aan het dorp van mijn eigen schoonmoeder. Ook dat had iets exotisch (de taal, de personages, de handelingen). Maar hoe langer je erin zit, hoe meer je dat ondergaat. Ook het niet begrijpen wordt een gewoonte, zoals de gewoonte van de mensen in het dorp om naar de mensen en het dorp te kijken zonder het allemaal te begrijpen. Op een bepaald moment wordt zo een gewoonte verslavend en ga je uitkijken naar het vervolg. In deze film werkt dat ook zo.
Waar ik ook dikwijls aan moet denken: de films van John Ford en Yasujiro Ozu. Ook hun camera lijkt gebetonneerd in de grond. Of aan Andy Warhol, wiens camera ook amper beweegt en wiens films zich ook ontwikkelen als ruimtes om in te wonen (acht uur lang kijken door het raam naar de Empire State Building, zes uur kijken naar een slapende John Giorno: tranches de vie waarbij je ook niet alles kan of moet – of wil – begrijpen). Je geeft je over.
Warhol is deel van de carte blanche die Winter & Edström voor Courtisane programmeren rond hun films – want naast The Works and Days (of Tayoko Shiojiri in the Shiotani Basin) is er ook het kortere en oudere The Anchorage, met de moeder van Edström in Zweden – en wel met My Hustler, Warhols film uit 1965. Vreemd genoeg is dat de eerste film waarin Chuck Wein en Paul Morissey de camera wél doen bewegen. De recensies waren indertijd vrijwel unaniem negatief en dat wakkerde de populariteit van de film alleen maar aan. Volgens C.W. Winter tekent Warhol hiermee bijna de totale vernietiging van het mechanisme van de kunst- en filmkritiek.
Verder in de Carte Blanche beeld- en geluidsexperimenten van Dan Graham (Rock My Religion, waarover u meer kan lezen in het zomernummer van HART), Bruce Connor of Peter Kubelka; narratieve verkenningen van Manoel de Oliveira en andere “avonturen ter verkenning van onbekend terrein” van Joachim Koester (zijn op de mescalinetekeningen van Henri Michaux gebaseerde My Frontier is an endless Wall of Points).
En dat is nog maar een klein stukje van het Courtisaneprogramma. De andere Artist in Focus is Sandra Lahire (1950-2001), centrale figuur in de feministische en experimentele filmwereld in het Londen van de jaren 1980 en 1990. Lesbisch, joods en feministisch en trotse queeractiviste tijdens de hardste Thatcher-jaren uit de recente Engelse geschiedenis.
Verder brengt Courtisane met Out of the Shadows een duik in de rijke filmgeschiedenis van de Arabische wereld met werk van Atteyat Al-Abnoudy, Assia Djebar, Jocelyne Saab en Heiny Srour. En last but not least is er de fijne selectie van recente en herontdekte films van kunstenaars en filmmakers die zich bewegen door het uitgestrekte terrein van het bewegende beeld. Ga en ontdek het allemaal in deze twintigste (!) editie van Courtisane – nog altijd het fijnste filmfestival van de lage landen.