Hebt u dat ook: dat overrompelend gevoel van kwaadheid, ontreddering en verdriet tegelijk als maar weer eens een mooi bos of landschap moet wijken voor spuuglelijke verkavelingen. Beeld je dan eens in wat het betekent als hele cultuurlandschappen overhoop gehaald worden om pakweg steenkool te delven. Landen als India of Bolivia weten er alles van. Er bestaat zelfs een woord voor: solastalgie. Glenn Albrecht bedacht het in 2006 om de emotionele en existentiële ontreddering te beschrijven die het gevolg is van de vernieling van het natuurlijke milieu.
De tentoonstelling Extractions gaat daarover. Kris Verdonck bracht in zijn atelier in de Alphonse Lavalléestraat in Molenbeek, op een steenworp van KANAL, werken samen van kunstenaars die aandacht vragen voor het geweld dat we de Aarde aandoen in naam van vooruitgang, of domweg van consumptie en welbevinden. Tijdens het weekend kan je er ook een performance meemaken.
Blikvangers in deze tentoonstelling zijn de werken van Félix Luque Sánchez en Léonard Pongo. Wat ze verbindt is een bijzondere verhouding tot het aloude motief van het landschap. Het gaat er dan niet om dat ze allebei eerder technische middelen zoals fotografie en datascanning inzetten dan borstel en doek – al is dat niet zonder belang. Het gaat er vooral om dat ze het landschapsmotief een andere betekenis geven.
Het klassieke landschap plaatst ons tegenover een verte die verschijnt als een ‘beeld’ van ‘De Wereld’. Het suggereert een ‘grotere samenhang’, een horizon die de beslommeringen van elke dag overstijgt maar ook – letterlijk – in perspectief plaatst en betekenis geeft. Kijk je daarentegen naar de beelden van Léonard Pongo van landschappen in Congo, dan weet je – werkelijk – niet wat je ziet.
Wat ik begreep, uit een gesprek met de kunstenaar, was dat hij een landschap in Congo fotografeerde vanaf de rand van een vulkaan. Dat zag ik daarna ook: onregelmatige, grillige steenkorsten, zonder begroeiing, zover het oog reikt. Dat is niet tot de horizon. Er is, anders dan bij het klassieke landschap, geen horizon in deze foto’s. Daardoor verdwaalt je oog in kleuren en lijnen die geen begin en einde hebben, maar zich toch eindeloos ver uitstrekken.
Tegelijk – en dat is wel een gelijkenis met het klassieke landschap – liggen die steenvlaktes ver buiten handbereik. Ze zouden vanuit een vliegtuig getrokken kunnen zijn. Niets van dus. Ze zijn gewoon vanaf de rand van een vulkaan getrokken. Toch blijft er die indruk van iets wat in de verte ligt, onaanraakbaar is.
Door die bijzondere beeldformule sorteren deze foto’s een heel ander effect dan het klassieke landschap: ze tonen ‘de wereld’ niet als een samenhangend geheel, maar als een onoverzichtelijk, schuivend, kolkend oppervlak. Zo groot dat het onbevattelijk en dus betekenisloos wordt. Bij gebrek aan horizon en perspectief wordt dat wereldbeeld zelfs bedreigend. maar daarom nog niet subliem in de zin die Edmund Burke aan dat begrip gaf. Dit is niet langer ‘onze’ wereld. De reproductie op een ondergrond van aluminiumplaten versterkt dat unheimliche: de glans ervan doet de diepte van het beeld oplossen in een wemeling van vlekken die over elkaar heen schuiven.
Ook in de vier beelden uit de reeks Memory Lane (2015-2019) van Felix Luque Sánchez ontbreekt de horizon, maar om een andere reden: het blikveld zit te dicht op een verwilderde natuur van takken en struiken. Het zijn zwart-witbeelden die vanop zekere afstand de indruk geven van nachtfoto’s: een schijnwerper laat het midden van het beeld fel oplichten, daarachter heerst duisternis. Deze natuur is een dreigend sprookjesbos, geen gedomesticeerde natuur, geen hortus. Van dichtbij merk je echter dat de indruk van een fel licht in een donkere nacht ontstaat door de manipulatie van fotografische beelden: het lijken röntgenfoto’s die in witte stippen en rasters de indruk van een bos oproepen, maar steeds onherkenbaarder worden naarmate je dichter bij het beeld komt. Natuur die onnatuurlijk werd. Niet langer ‘onze’ Natuur, maar een monster, al lijkt het van ver nog op de bekende wereld.
De paniek van het precaire evenwicht
Op het eerste gezicht heeft het werk dat Kris Verdonck hier zelf presenteert daar weinig mee te maken. Equipoise, in zijn grote en kleine uitvoering, is een constructie van stervormig in de lucht zwevende dunne glasplaten. Je begrijpt niet meteen hoe ze blijven zweven. Het moet iets te maken hebben met de magneten die in het midden van de ster als afstandshouders fungeren, maar de platen door hun onderlinge aantrekkingskracht ook inklemmen. Aan de buitenrand van de platen zuigen echter ook twee magneten zich aan elke zijde van de glasplaat vast. Dat betekent dat ze de magneten op de nabije platen afstoten. Die buitenmagneten houden de vrij zwevende glasplaten dus recht. Het kan niet anders. Dit is een krachtenspel in perfect evenwicht. Een volmaakte figuur.
Daardoor besef je echter ook dat het zou volstaan om slechts één magneet weg te halen om de hele constructie in één klap te laten instorten. De rust en helderheid van het beeld veroorzaakt zo tegelijk een vorm van suspens: het is wachten op het moment dat het fout gaat. Een gelijkaardige suspense ontstaat bij het beeld Detail: een reusachtig blok onbewerkt marmer, opgehangen aan een zware stang. Het blok draait soms langzaam, soms sneller rond. Dat komt, zo legt een pancarte uit, doordat de stang aangesloten is op een motor die door fotovoltaïsche panelen van stroom voorzien wordt. Hoe meer zon, hoe sneller de motor draait. Heel duidelijk. Maar wat je bezighoudt is een heel andere vraag: wanneer stort dat blok steen naar beneden? Wat als de stang doldraait door teveel zonlicht?
Beide werken evoceren zo impliciet een weerkerend thema in het werk van Verdonck: de imminente, net op tijd vermeden crisis als de mentale basismodus van onze samenleving. Dat blijkt ook uit IN, een installatie die Verdonck meer dan 20 jaar geleden als student aan het HISK bedacht en nu weer bovenhaalt. In een meer dan manshoge kuip in plexiglas, gevuld met water, wordt een performer in het klassieke zwarte kostuum met witte schort van een ober of dienster neergelaten. Eindeloos lang staart die in dat water star voor zich uit. Ook al zie je dat het personage beademd wordt met een luchtslang, het blijft een bevreemdend zicht: een slapstick personage dat als enige niet doorheeft dat er iets vreselijk fout loopt.
Over dat soort werken zei Verdonck in een interview in De Tijd in 2004 ooit: ‘Levende lichamen staan centraal in mijn werk, maar ze ontwikkelen zich niet in interactie met anderen. Ze worden op afstand, machinaal gestuurd, tot ze zelf iets objectmatig krijgen. Het lijken buitenissige situaties, maar die overdrijving helpt om een ervaring te omschrijven die onze leefwereld steeds sterker domineert. We leven in een steeds intensere symbiose met machines zoals computers. Ze palmen je volledig in, maar mensen verliezen er zichzelf ook graag in. (…) Of we daar gelukkiger door worden is een andere kwestie. De gevolgen zijn in elk geval hoogst merkwaardig. We worden steeds minder rechtstreeks met ‘echte’ dingen geconfronteerd. Wellicht herinner je je niet meer wanneer je voor het laatst pijn voelde. Maar ongetwijfeld ligt het laatste moment waarop je behoorlijk gestresseerd was je nog vers in het geheugen. Dat verraadt een voortdurend, maar latent aanwezig paniekgevoel. Het drijft mensen tot de vreemdste, meest zinloze daden. Paniek is in onze wereld van complexe onderlinge afhankelijkheid zelfs een allesoverheersend gevoel geworden. (…). Ons hele systeem staat zo op scherp dat de minste aanleiding volstaat om de zaak overstuur te laten gaan. Dat is verschrikkelijk, maar het fascineert mij ook. Het is van een wrede schoonheid. Paniek vormt dus de rode draad in een stuk als dit’.
Die paniek heeft sinds 2004, na een financiële meltdown, een coronacrisis en de systeemcrisis van de klimaatopwarming een bijzonder concrete gedaante gekregen. We weten zo ongeveer met zekerheid dat we op de afgrond afstevenen. Als bekend kan je paniek op drie manieren tegengaan: fight, flight or freeze. De dominante houding is nog steeds freeze. Een virus, daar halen we alles voor uit de kast, maar het aantal doden door fijn stof (per jaar vergelijkbaar met het dodental door corona), daar doen we weinig aan, zeker niets dat lijkt op een lockdown. Idem voor de klimaatopwarming. De reden ligt voor de hand: de oorzaken zijn diffuser en minder zichtbaar dan bij een virusinfectie, de remedies daarentegen nog ingrijpender. Slecht zijn voor de economie… (sic).
Melancholie en treurnis
Op die manier is het verband tussen de werken van Pongo en Luque Sanchez en de installaties van Verdonck evident. Verdonck toont het moment vlak voor de catastrofe, Pongo en Luque Sanchez tonen het moment vlak erna, als de schellen ons van de ogen gevallen zijn, als ‘de wereld’ plots geen plaats van contemplatie meer is, geen ontvankelijke Aarde, maar een onkenbare en dus schrikbarende, letterlijk uitzichtloze toestand. De Aarde als wraakgodin.
Wat ons rest is afscheid nemen van de Oude Wereld. Dat zie je in de modellen en beelden die Laura Colmenares Guerra maakt van het Amazonegebied. Maar schrijnender is de bijna onooglijke installatie van Niko Hafkenscheid en Valentina Stepanova. Een klein rouwschrijn, dat bestaat uit een kleine houten doos vol zand waarop beelden van eeuwenoude Russische dorpen geprojecteerd worden. Met een penseel kan je roeren in het zand. Je ontdekt dan her en der onder het zand opschriften. Hafkenscheid en Stepanova documenteren zo het sluipende verval van eeuwenoude Russische nederzettingen. De bewoners trekken weg naar de grote steden of sterven uit, omdat het huidige bestel dit soort bestaan onmogelijk maakte. Wat zegt dit, niet alleen over Rusland maar pakweg ook over de teloorgang van ons ‘platteland’?
Is er dan geen uitweg uit de hel, of hebben we ons dat alleen maar laten wijsmaken? Met dat soort prangende vragen verlaat je deze kleine, maar bijzondere tentoonstelling.