In de jaren 1960 stortten kunstenaars zich op nieuwe technologieën. Op-art en kinetische kunst leverden spectaculaire installaties op, zoals de ‘tour cybernétique’ van Nicolas Schöffer in Luik. Maar haast alle coryfeeën van die beweging (mensen zoals Vasarely of Pol Bury) raakten in de vergetelheid. Vreemd is dat niet: hun barokke vondsten leverden meer verbazing dan gedachten of esthetisch genot op. Daar ben je gauw mee klaar. Merkwaardig is dat kort na elkaar twee kunstenaars, Karel Burssens en Mette Ingvartsen, werk presenteerden dat een verre nazaat lijkt van die techno-kunst. In beide gevallen staat de led-lichttechniek daarin centraal. De valkuilen zijn er niet minder om geworden.
Led-licht is een fascinerende technologie. Toestellen van minimale afmetingen kunnen een grote variatie aan kleuren produceren zonder ingewikkelde bedrading. Had Dan Flavin voor zijn lichteffecten nog vele dikke TL-buizen nodig, nu bereik je hetzelfde met één enkele dunne buis, die ook puntlicht of flikkerlicht in elke denkbare sterkte kan voortbrengen. Dat zette scenograaf-architect-kunstenaar Karel Burssens aan het denken.
De basis van zijn installatie-performance Currents is een wel vijf meter lange staaf waar een gesofisticeerde led-strip aan bevestigd werd. Die is vastgemaakt aan een houder met motor die de staaf schuin kan optillen en laten roteren. Gecombineerd met de mogelijkheden van leds ontstaat zo haast vanzelf een merkwaardig spektakel in een donkere ruimte zoals een podium.
Als je de zaal binnenkomt is die in een lichte rook gehuld. Toch zie je de donkere staaf duidelijk rechtop midden op het podium staan. Als je de blik opslaat zie je dat een zwarte doos ze bovenaan overeind houdt. Geheimdoenerij is er dus niet bij. Net daardoor doet het lichtpunt dat opkomt als de zaallichten doven toverachtig aan. Hoe langer je ernaar kijkt, hoe harder en meer verblindend het schijnt. Het is zelfs alsof het van kleur verandert, van fel naar zacht wit en omgekeerd.
Dat is geen zinsbegoocheling: de kleur en intensiteit van het led-licht worden daadwerkelijk gemanipuleerd, maar dat weet je niet. Daardoor ga je aan je eigen waarneming twijfelen – zeker als het puntlicht haast onmerkbaar uitrekt tot een korte streep, een klein uitroepteken. Maar ook nu is er niets mis met je ogen, zo blijkt als het streepje een streep en tenslotte een lange lijn wordt. Daarna speelt een ander effect. Een man duikt op uit de nevelen en stapt tot pal voor de lichtbron. Door de rook lijken de lichtstralen zich om hem heen buigen. Onmogelijk, dat weet je, maar het effect is sterk.
Goddelijke machinerie
Het blijft niet bij die expositie van bizarre lichteffecten. Doffe dreunen weerklinken: de aankondiging van de score van Daniel Brandt. Die stapelt steeds meer lagen elektronisch bewerkte instrumentele klanken op elkaar tot een ‘wall of sound’ van elkaar na-ijlende motieven. De score heeft iets weg van muziek van Philip Glass of Steve Reich, maar dan wat gladder, harmonieuzer en meer op effect gericht. Het ‘werkt’ echter wel, omdat net dan de led-staaf in beweging komt: hij kantelt omhoog en weer omlaag en begint te roteren. Het licht op de staaf lijkt ook al mee te dansen door variaties in kleur, in breedte van de lijn of – het finale effect – als een vonkenregen langs de staaf te glijden.
In dat licht voert Mario Barrantes Espinoza, in een opmerkelijk laagjeskostuum van Max Doerr, een dans uit die Burssens choreografeerde met Tarek Halaby. Aanvankelijk houdt de danser zich aan de rand van het podium op, alsof hij beducht was voor het zwaaiende licht. Maar later dringt hij toch de kegel binnen die de roterende staaf uittekent in de ruimte. Toch is het moeilijk om te volgen wat hij precies doet: het lichtspektakel zuigt voortdurend de aandacht naar zich toe en is er bovendien niet op bedacht om bewegingen uit te lichten. Het licht is er omwille van zichzelf. De danser raakt al te vaak verzwolgen door schaduwen. Begin dan maar eens een bewegingszin te volgen. De muziek dringt zich eveneens, steeds voller en luider, zo sterk op dat ze de dans – figuurlijk dan – in de schaduw stelt.
Dat is geen toeval. Burssens geeft aan dat hij wilde dat alle elementen van de voorstelling – licht, muziek, dans en kostuum – op zich het bekijken waard zouden zijn. De gok van Currents is dat het geheel meer zou zijn dan de som van de deeltjes. In zekere zin lukt dat. Er gebeurt enorm veel, en elk facet van het werk heeft een hoge complexiteit.
Uitbundige complexiteit veroorzaakt echter niet noodzakelijkerwijze ook verhoogde aandacht en concentratie bij de kijker. Ze kan er ook toe leiden dat die ‘émerveillé’ is. Dat onvertaalbare Franse woord stamt van ‘merveille’, ‘wondertje’ of ‘sprookje’. Dat is wat hier gebeurt: je mond valt open, maar als de voorstelling voorbij is blijft er niets hangen. Je werd voor even weggevoerd naar een wonderlijke wereld van pure intensiteit, maar sterke gedachten of intentie ontwaar je niet. Daarin bewerkstelligt Currents hetzelfde als barok ballet. Goddelijke machinerie.
Versmelting tussen technologie en mens
Mette Ingvartsen blijft in Moving in concert weg van dat spectaculaire. Haar negen dansers bouwen samen een uur lang allerlei structuren op. Daarbij staan led-staven – denk aan Jedi-zwaarden uit Star Wars – centraal. Ze vormen van bij het openingsbeeld, als de dansers nog ver van elkaar staan, tot op het einde, als ze samen van het podium de zaal in glijden, de enige verlichting op het podium. Het zijn ook de stangen die de dansers met elkaar verbinden als ze grote structuren à la Buckminster Fuller uitbouwen. Er is één uitzondering: één danser is niet gewapend met zo’n lichtstaaf, maar met een kromme, met zwarte tape omwikkelde boomtak.
Slechts één ander element kleurt de gebeurtenissen mee in. Uit een massieve pijp, die op ongeveer een meter boven het podium hangt, stroomt van bij het begin onophoudelijk een stroom gruis, die langzaam een ‘terril’ vormt op het podium. Het geruis van die korrels bepaalt ook de soundscape van Peter Lenaerts, al muteert die langzaam tot een elektronisch, a-melodieus klanktapijt.
Ook hier verbluft de techniek: de ledlampen nemen alle kleuren tussen fel wit en diep donkerrood aan. Maar dat staat hier wel ten dienste van een verhaal over de versmelting tussen technologie en mens, of nog over een ‘autonoom’ denken dat zich uit dat samenspel ontwikkelt en dat de mens overstijgt. Daarvan proberen dansers je in de foyer voor de voorstelling alvast te overtuigen. Klinkt dat eerder vaag, dan brengt de voorstelling zelf je helaas niet tot meer inzicht over die thema’s.
De beelden die Ingvartsen creëert zijn rijkelijk suggestief, maar op een retorische, of ‘abstracte’ manier, zoals ze zelf stelt. Je kan ze lezen zoals je wil. Op een irritante manier dwingt de voorstelling je er toe om dat te proberen. Ondertussen ‘gebeurt’ er niets tussen de dansers. Ze zetten de beelden gewoon neer. Het resultaat lijkt sprekend op barokke allegorieën die abstracte waarden als ‘het recht’ of ‘de vreugde’ neerzetten. Hier wordt dat dan iets als ‘de technologisch bemiddelde geest’. Het ziet er goed uit. Maar waar gaat dit in fine over, vraag je je steeds meer af.
Het lijkt het lot van alle technologisch bemiddelde kunst: ze creëert beelden die wachten op begeestering, maar daar door alle visuele poespas nooit aan toekomen.