MOBY DICK; or, The Whale is de nieuwe, stille film van de Amerikaanse regisseuse en performance-kunstenaar Wu Tsang. Ze herschrijft het bekende verhaal vanuit een postkoloniale en queer blik en doet dat met een taal die speelt met disciplines. Een live strijkorkest begeleidt de zwijgende, maar erg dansante filmscènes, terwijl dichter en cultuurfilosoof Fred Moten met poëtische zinnen en gedachten het geheel van commentaar voorziet. Als volleerd walvisjager opent Tsang zo de jacht naar nieuwe en andere verhalen, wars van uitsluitende categorieën en perspectieven.
Met Carta 22, een nieuw tweejaarlijks creatiefestival, brengt De Singel recent werk van toonaangevende en aankomende kunstenaars op het kruispunt van verschillende disciplines. Inspiratiebron en rode draad doorheen deze eerste editie is de essaybundel Infinite Gradation (2017) van de Canadese Anne Michaels. Het boek, een lofzang op de kracht van het mysterieuze en onverklaarbare in het leven, inspireert een divers programma van individuele makers die voorbij de grenzen van vakgebieden kijken en experimenteren met vorm en inhoud om belangwekkende verhalen te vertellen.
Eén van de toonaangevende namen op het programma is de Amerikaanse filmmaakster en performance kunstenaar Wu Tsang (1982, Worcester), die sinds 2019 verbonden is aan het Schauspielhaus Zürich en in 2022 deel uitmaakt van de officiële selectie van de Biënnale van Venetië, als onderdeel van de Arsenale. Haar werk past perfect in het programma van dit nieuwe festival. Niet alleen laveert het tussen disciplines als film, performance, muziek, videokunst en dans, het doorkruist feit en fictie, documentaire en verbeelding om zo een tussenruimte te creëren die de verborgen verhalen van zij die vaak vergeten worden naar boven laat drijven.
Bekende voorbeelden uit haar oeuvre zijn Wildness (2012), een experimentele documentaire over een LGBTQIA+-bar in Los Angeles doorspekt met magisch-realistische elementen, en One emerging from a point of view (2019), dat focust op het verweven verhaal van de vluchtelingen en inwoners op het Griekse eiland Lesbos. Die films vertrokken vanuit een documentaire blik, maar Tsang voegde er steeds fictieve elementen aan toe om de meerduidige aard van deze verhalen naar de oppervlakte te brengen.
Met MOBY DICK; or, The Whale waagt Tsang zich nu aan de klassieker Moby Dick (1851) van Herman Melville. Het boek, vol complexe en barokke zinnen en verschillende vertelstijlen zoals wetenschappelijke stukken, monologen en meer verhalende delen, vertelt het relaas van kapitein Achab van het schip de Pequod die jaagt op de mythische witte potvis Moby Dick, vanuit het perspectief van de matroos Ishmael.
De film begint, net als het boek, met het hoofdstuk ‘EXTRACTS’. Wat onverwachts – de film is geprogrammeerd als stille film – werpt de diepe, onheilspellende stem van dichter en cultuurfilosoof Fred Moten (een prominente figuur in black studies en deel van Tsangs collectief) ons allerlei filosofische slagzinnen toe: ‘Let there be light comes after out of the deep’ of ‘The face of the deep, the face of the water. The whale is the water’. Het beeld is zwart, tot we plots naar een close-up van de witgrijze buik van een walvis kijken. Het felle licht dat op de onderkant van de walvis schijnt, geeft het beeld iets onwerkelijks. De walvis haalt een mens in. De uitgesproken mimiek van die laatste laat niets aan de verbeelding over: verdrinking. Dan springt het beeld naar Moten in een rozige ruimte. Hij ziet eruit als een orakel, een god of godin en is omgeven door stapels boeken.
Het Brugse live-strijkorkest BRYGGEN van violiste Jolente De Maeyer met aan het roer de Britse dirigent Kevin Griffiths begeleidt deze omineuze intro. De partituur, van de hand van componiste Caroline Shaw en Andrew Yee met DJ Asma Maroof, put vooral uit de Europese traditie van romantische strijkersklanken. Toch neemt van tijd tot tijd een soundscape van zeegeluiden, krakend scheepshout en rollende donderslagen deze ‘klassieke’ klanken over. De muziek zet met rapsodische en folkloristische echo’s de toon voor een gevoel van tijdloosheid. Maar vooral wijst ze op de stilte voor de storm. Het publiek voelt de bui al hangen: de verdrinking kan niet anders dan leiden tot de dood.
Dan verschijnt de titel van het boek – of film. We zien beelden van ‘echte’ dorpen vanwaar walvisjagers vertrokken. Het heeft iets van oude do-it-yourself familievideo’s. Maar al snel duiken we verder het boek in. We slaan wat delen over en starten met hoofdstuk 4, ‘THE COUNTERPANE’. Matroos Ishmael (Thomas Wodianka) en harpoenier Queequeg (het stralende middelpunt van de film: Tosh Basco, bekend onder haar artiestennaam boychild) liggen samen in bed na een one-night stand. Samen met hen betreden we de walvisvaarder van kapitein Achab (Sebastian Rudolph) en komen we terecht in de kolkende zee, het terrein van de legendarisch witte potvis Moby Dick. We maken kennis met de scheepslui en de fanatieke optredens van Achab, die zeelieden van over de hele wereld tot zijn obsessie kan inspireren. In ware stille film-stijl verlopen al deze dialogen via de gekende dialoogpancartes. Net als de intro baden deze scènes in een fel, bijna glinsterend licht. Het is alsof Tsang wil benadrukken dat ze niet echt zijn, maar gespeeld.
Met MOBY DICK; or, The Whale lijkt Tsang haar gekende werkwijze om te draaien. Waar ze in vorig werk vaak vertrok van een realiteit (de situatie van migranten of de LGBTQIA+-gemeenschap) waar ze dan lagen fictie aan toevoegde, kiest ze nu voor een welgekend verhaal uit onze (Westerse) canon. Dat vult ze aan met documentaire-materiaal over de walvisvangst en slavenhandel en voorziet de beelden van hedendaagse maatschappijkritiek (die is te horen maar niet live zoals de muziek). De film is dus niet zomaar een herwerking.
Zo is de film niet zo begaan met een correct narratief verloop van het boek of de documentaire en wetenschappelijke nauwkeurigheid die Melville aan het onderwerp van de walvisvangst gaf. Samen met auteur Sophia Al Maria en haar multidisciplinaire collectief Moved by the Motion, dat Tsang in 2016 oprichtte met performancekunstenaar boychild, condenseert Tsang de roman tot zijn essentie. Maar daar blijf het niet bij, ze herschrijft het verhaal en voegt soms zelfs nieuwe elementen toe. Dat gebeurt steeds vanuit een postkoloniale en queer blik.
Dat postkoloniale komt vooral naar voren in de aanwezigheid van de onder-onderbibliothecaris Fred Moten, die tussen en over de zee- en schipscènes uit het boek en documentaire-beelden commentaar geeft op de reeds aanwezige verkenningen van ras, arbeid en (exploitatie van de) natuur uit het origineel. Een hoogtepunt van deze ‘live commentary’, die soms zelfs wat weg heeft van een lecture-performance, is de scène waarin de jonge Pip, de kamergenoot en latere onder-onderbibliothecaris, een moderne olieboortoren ziet door een verrekijker. Hij knippert met zijn ogen. Is hij zeker? Hij kijkt opnieuw, en zie, het is Moby Dick met zijn slanke witte lichaam. Hij spuit krachtig water uit, al is het deze keer geen water maar olie. Of er is de scène waarin we de diverse bemanning leren kennen. Beelden van de slavenhandel leiden de beelden op het schip in. Tegelijk werpt Moten poëtisch een licht op de brute hiërarchie aan boort, het racisme, het patriarchaat en de opkomst van het kapitalisme. Maar vooral benadrukt hij dat al die elementen verbonden zijn, en niet los van elkaar kunnen en mogen worden gezien.
De queer blik blijkt dan weer vooral in het toe-eigenen van de technieken van vroege cinema en overbekende woorden van het origineel. Tsang laat haar ensemble acteren in de stijl van de stille film, met wijd opengesperde ogen en weidse, uitgesproken gebaren. Het heen en weer gaan van het houten scheepsdek door de woeste oceaan wordt opgeroepen door de camera die kantelt en de acteurs die zich van links naar rechts werpen op de scène. Het zorgt voor beelden die meer aan theater dan cinema doen denken. Zo is er een fascinerende scène waar de bemanning synchroon de vloer van het schip schrobt en de zeilen laat zakken. Deze is, net als andere scènes, zo over the top in bewegingen, sfeer, kleuren en dramatiek dat ze neigt naar het cartooneske en soms doet denken aan drag.
Maar bovenal beklemtoont Tsang met verleidelijke, vaak kabbelende choreografieën de lichamelijkheid en sensualiteit van de diverse acteurs. Zo lepelen de scheepslui met ontblootte bovenlijven gezapig maar sensueel in hun hangmatten. Of er zijn de slachtscènes: geoliede, gespierde ledematen reiken in een petrochemische brij van gel en glitter, tot ze zelf worden opgeslorpt door de slijmerige, vettige substantie. Het doet denken aan de fabrieksbeelden van Charlie Chaplin in Modern Times, maar dan in een bijna geile variant. Maar ook eigent Tsang zich de o zo bekende openingswoorden van het boek, ‘Noem me Ishmael’, toe. Dat is niet langer de introductie van het personage, maar wordt onderdeel van flirterige spel tussen ‘boezemvrienden’ Ishmael en Queeqoud na hun one-night stand.
MOBY DICK; or, The Whale is een lopende band van beelden die in zijn dans tussen feit en fictie, verhaal en commentaar, maar ook verleden en heden en film en performance, toelaat een kritische blik te werpen op hoe het verleden tot problematische verhoudingen in het heden heeft geleid en dit vermoedelijk ook in de toekomst zal blijven doen. Niet alleen werpt de film zo een licht op de bredere, maar helaas vaak vergeten context van deze Great American Novel, het creëert ook ruimte voor verbeelding en zelfbeschikking. In die tussenruimte zit namelijk de kans een verhaal opnieuw toe te eigenen, wars van bestaande categorieën, en in te passen in een wereld die komt, zonder die categorieën. Misschien is dat wel de betekenis die Tsang geeft aan de jacht van kapitein Achab, de constante jacht in open zee naar nieuwe, andere verhalen. De woorden van Fred Moten vatten het mooi samen: ‘The thing about this book is its open end, without pre-set boundaries, without logical ends, an infinite of in-the-beginnings. You see? The sea.’