Zo’n beetje alles beweegt in de eerste grote, museale solo van Zoro Feigl (1983) in het Stedelijk Museum Schiedam. De vaak kamervullende installaties dwingen verwondering af, al is het niet altijd even duidelijk waar de Nederlandse kunstenaar nu precies de aandacht op vestigt.
Minimal art in beweging: dat was het gevoel dat ik had toen ik voor het eerst een werk van Zoro Feigl zag. Dat was Hoop (2015), een installatie waarin zwarte hoepels over een stang bewegen en daarbij regelmatig over elkaar schuiven. Het werk was een opmerkelijk gestileerde bijdrage aan Ik speel, dus ik ben (Rijksmuseum Twenthe, 2017), een groepstentoonstelling met kinetische kunst. Tussen meer figuratieve kunstenaars als Peter Zegveld en Christiaan Zwanikken, maakte Feigl een abstractere indruk. Het theatrale dat eigen is aan kinetische kunst lag bij hen een stuk sterker aan het oppervlak, zou je kunnen zeggen. Toch was Hoop in zekere zin net zo goed een toneelstuk, ondanks de minimalistische ‘het is wat het is’-uitstraling, zeg maar. Leken die hoepels immers niet over elkaar te struikelen en tegen elkaar op te botsen? Zo kregen ze iets slapstickachtigs en daardoor ook iets levends.
Dat ik Feigl daarna uit het oog verloor valt overigens vooral mij aan te rekenen. Hij is regelmatig blijven exposeren en inmiddels heeft hij zijn eerste grote museale solo gekregen: Zonnevonkengesproei. Die bestaat uit hoofdzakelijk nieuwe werken, daterend uit 2022, waardoor zijn ontwikkeling hier niet goed traceerbaar is. De expositie lijkt vooral om de ervaring te draaien; om het oproepen van een gevoel. Dat gevoel lijkt meestal verwondering te zijn, al wordt niet direct duidelijk waarover precies.
Het eerste kunstwerk dat er te zien is, is Ondiepte (2022): een mechanische constructie die water in een grote bak laat draaien en rimpelen. Technologie imiteert natuur; in zekere zin ook al het thema van Hoop. Maar Ondiepte vliegt dat idee wel heel letterlijk aan, waardoor het kunstwerk blijft hangen in een demonstratie van dat idee.
Er is iets vreemds aan de expositie; iets waar ik mijn vinger niet op kan leggen. Enerzijds ligt de nadruk sterk op de ervaring en de verwondering. Beweging en licht eisen de aandacht op. De installaties vullen meestal een hele zaal en dat voelt behoorlijk sturend: op zo’n grote schaal móét het werk wel bijzonder zijn. Anderzijds is Feigl eerlijk over hoe die ervaring tot stand komen – alsof hij een goochelaar is die een spectaculaire truc uitvoert, maar als je goed oplet, laat hij je ook zien hóé hij dat doet. De zaalteksten per kunstwerk gaan zelden over achtergronden of mogelijke interpretaties, maar sommen vooral titel, jaartal en de ‘ingrediënten’ op. Ondiepte bijvoorbeeld komt tot stand door ‘Staal, hout, rubber, motoren, water, zand’. Die recepten herinneren je eraan dat deze ervaringen gemaakt zijn; dat iemand ze heeft bedacht en ze vervolgens heeft gerealiseerd. De installaties zijn door die vonk van creativiteit meer dan het idee of wat er aan de muur opgesomd wordt. Er schemert dan een zeker enthousiasme door van de maker, dat hij op de toeschouwer over wil brengen. Feigl lijkt soms echter net te veel te willen; te veel ingrediënten te gebruiken en daarmee te veel associaties op te roepen.
Het beste voorbeeld daarvan is Getij (2022, ‘Staal, hout, rubber, motors, plastic, water, licht’): een sauna-achtig interieur, voorzien van een gebogen rij platen met een oranje gloed. Tegen de achtergrond van sommige van die platen valt water van boven naar beneden; op andere lijkt dat precies andersom te gaan. Dat is zonder meer intrigerend om te zien, maar daar blijft het ook wel bij. Die tegennatuurlijke richting valt aanvankelijk niet eens zo op, omdat de gloed zo afleidt. Daardoor ontstaat een sfeer alsof je een Mark Rothko of een Barnett Newman binnenloopt, of een virtual-reality-omgeving. Feigl lijkt een onwerkelijke sfeer neer te willen zetten, maar dan was die illusie van dat naar boven stromende water genoeg geweest.
Wat ik vooral mis aan de expositie, is een wat stevigere thematische grondslag. Diverse installaties blijven hangen in de verwondering en de ervaring, zonder dat ik aan het denken wordt gezet. Dat is toch wat mager in een tijd waarin steeds duidelijker wordt hoe sterk de druk van een op ervaringen gerichte consumptiemaatschappij is op het klimaat en het milieu.
Diepgaander is het oudere Zwermen (2020, ‘Staal, textiel, balletjes, motor, elektronica, licht’). Een soort UFO, hangend aan het plafond, draait en kantelt, waardoor de balletjes daarin in beweging komen. Het is alsof je een zwerm vogels hoog over ziet vliegen: tegelijkertijd ver weg en ontzettend dichtbij. Die onzekere schaal is best spannend, net als het idee dat je die bewegingen na kunt maken met een apparaat. Je grip op wat je ziet blijft daardoor langzaam veranderen. Misschien is het stiekem ook wel een kunstwerk over hoe technologie als mobiele telefoons de natuur heel dichtbij kan brengen, ook als die zich ver boven je bevindt. Dat is ook een nadruk op ervaring, maar wel een substantiëlere; zeker wanneer je je bedenkt dat de gedragingen van zwermen een belangrijke inspiratiebron zijn voor kunstmatige intelligentie.
Misschien had de tentoonstelling juist wat minder moeten zijn; minder sturend en grootschalig. Het allermooiste kunstwerk van de hele expositie is ook het kleinst en eenvoudigst: Schets voor Beweging (2022, ‘Staal, papier, elektronica, licht’). Een lamp hangt boven een gefrommeld stuk papier. Door de warmte van het licht zet het papier uit en krimpt het weer. De schaal en de woordspelerige titel doen vermoeden dat het weinig ‘gewicht’ heeft; dat het gewoon een demonstratie is van hoe warmte beweging kan veroorzaken. Tegelijkertijd is Schets voor Beweging geheel in balans. Daardoor wordt het kunstwerk zoveel meer dan wat het eenvoudigweg is. Het gaat niet alleen om de vonk en het aanstekelijke, maar de materialen vormen ook een heel ander beeld. Als je goed kijkt, zie je het ontluiken van een bloem, waarna dat weer wordt teruggespoeld. Vervolgens begint alles weer opnieuw, tot in het oneindige.